dinsdag 28 december 2010

De Commissie Streppel en de wet

Het jaar 2011 belooft in wetgevend opzicht een spannend jaar te worden. Tenminste, als we het tweede rapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code goed lezen.

Allereerst omdat de commissie Streppel stevig uithaalt naar de wetgever, omdat deze . . . "selectief best practice bepalingen uit de Code neemt en wettelijk vastlegt (zoals bij de clawback-clausule)."
Volgens de commissie wordt daardoor de effectiviteit van zelfregulering vermindert. In een interview in het Financieele Dagblad zegt voorzitter Jos Streppel daarover dat betrokkenheid van alle partijen (bestuur, commissarissen en aandeelhouders) nodig is. Die zijn volgens Streppel echter niet bereid mee te werken als de overheid vervolgens enkele afspraken uit die gedragscode tilt, aanscherpt en er wetten van maakt. 'Bedrijven willen niet het hout aanleveren voor hun eigen brandstapel, zeker niet als de overheid selectief winkelt in de code.'
In het voorwoord van het monitoringrapport staat vervolgens ook nog dat de commissie van mening is dat de wetgeving de bewegingsruimte van de bij de vennootschap betrokken partijen verder inperkt dan de Code bepalingen doen.
Minister Jan Kees de Jager van Financiën zegt in een reactie in het eerder aangehaalde artikel dat 'heel soms de ruimte moet worden ingeperkt omwille van de duidelijkheid. Zelfregulering waar het kan. Wetgeving als het moet.'
Ik voel met de de commissie mee, want het verweer van de Jager is wel erg zwak als het gaat om de beoogde duidelijkheid. De regeling in de Code over de clawback-clausule is met de beste wil nu niet bepaald onduidelijk te noemen. Het lijkt er eerder op de onze kamerleden hun ongeduld niet konden bedwingen en veel eerder naleving wilden afdwingen door middel van een wet.
Daarbij kan ik nog opmerken dat de wetgeving op het gebied van corporate governance de laatste tijd vaak ondoordacht en en op basis van onjuiste argumenten tot stand komt. Voorbeelden zijn de amendementen bij het wetsvoorstel over de one-tier board (kamerstuk 31 763):
  • Amendement nr. 14 over diversiteit van Kalma e.a.;
  • Amendement nr. 10 dat beoogt dat de rechtsverhouding tussen bestuurder een vennootschap niet aangemerkt wordt als arbeidsovereenkomst, van kamerleden Weeker en Vroonhoven-Kok;
  • Amendement  nr. 20 van kamerlid Irrgang dat stelt dat een commissaris niet meer dan vijf commissariaten mag hebben bij alle NV's en BV's.
Wie de motivering van deze argumenten leest kan niet anders concluderen dat onze kamerleden zich moeten matigen en ruimte moeten geven aan zelfregulering. Hoe dit in 2011 gaat uitpakken is nog onzeker, maar ik denk dat de Commissie er goed aan doet vaker met de Vaste Commissie voor Justitie te overleggen.

Ten tweede zegt de Commissie enige behartigenswaardige woorden over de naleving van de Code.
"De nieuwe bepalingen in de Code met betrekking tot remuneratie worden goed nageleefd. Evenwel, bij de best practice bepalingen inzake de maximale benoemingstermijn en de maximale ontslagvergoeding van bestuurders wordt vaak als uitleg over niet-toepassing gegeven de wens om bestaande afspraken en/of contracten te respecteren. Dit is een uitleg die op termijn niet meer voor zou moeten komen." 
In het eerder geciteerde interview zegt voorzitter Streppel hier over:
'Je zou verwachten dat het een probleem is dat uitgefaseerd raakt in de tijd. We gaan daarom volgend jaar onderzoeken of de regel wordt nageleefd door bestuurders die na januari 2004 zijn benoemd. Toen werd de code immers van kracht. Afwijken vat ik dan op als niet-naleving.' Ook langer zittende bestuurders kunnen zich wat Streppel betreft niet langer verschuilen achter een contract. 'Als de code al zo lang bestaat en is omarmd door de samenleving, heb je als bestuurders en commissarissen eigenlijk geen excuus meer. Ga rond de tafel zitten en pas het contract aan.'
Bedrijven die ook volgend jaar nog afwijken van de afspraken in de code over exitvergoeding en zittingstermijn van bestuurders worden stevig aangepakt door de commissie Streppel. Zij kunnen rekenen op een stevig gesprek. De commissie zal desnoods een lijst publiceren van dissidente bedrijven, zegt Streppel. 'Ons enig machtsmiddel is naming and shaming.
De vraag is of de Commissie hier niet de grens van haar bevoegdheden overschrijdt. Een belangrijk principe van de Code is immers dat van van "pas toe, of leg uit." Dat betekent dat als de betrokken ondernemingen willen afwijken van bepalingen uit de Code dan kunnen zij dat, mits de aandeelhouders hier mee instemmen. Dat is hier wel degelijk aan de orde.
Blijkbaar vindt de Commissie dat geen goede gang van zaken en wordt er naar het machtsmiddel van de openbare schandpaal gegrepen. Het verwijt van de Commissie aan de overheid dat het de zelfregulering in weg zit kan dan ook evengoed aan de Commissie zelf worden gemaakt. Het lijkt mij dat . . . het  "draagvlak voor de Code bij de schragende partijen' daar ook niet mee gediend is.

Dat klemt te meer omdat de voorzitter  als langer zittende bestuurder zelf ook is afgeweken van de Code. Als financieel directeur van Aegon ging hij in 2009 met pensioen. Maar van pensionering blijkt helemaal geen sprake want Aegon betaalt Streppel nog door tot ver in 2011 tot aan zijn echte pensioen.
Weliswaar conform de arbeidsovereenkomst van 4 mei 2000 (zie artikel 10), dus ruim voor de Code Tabaksblat, maar niet helemaal in de geest van de eerder geciteerde woorden van de voorzitter zelf.
Ook dat lijkt me geen goede zaak voor de beoogde naleving.
Het verwijt van "de splinter in een anders oog zien en niet de balk in zijn eigen" is dan al snel gemaakt.

Kortom, het wordt nog spannend op wetgevend gebied in 2011.

zondag 26 december 2010

Fijne feestdagen!!!

Vanuit de mooi besneeuwde bossen van Baarle-Nassau wens ik iedereen fijne feestdagen en een goed en gezond 2011.

woensdag 15 december 2010

De Commisie Streppel en de stemadviesbureau's

Het is enige tijd stil geweest op deze weblog, vanwege drukke werkzaamheden.
Vanaf vandaag zijn we weer in de lucht, niet alleen vanwege meer tijd maar ook omdat er weer interessante zaken te melden zijn.

Vandaag is het rapport van de commissie Streppel gepubliceerd. Dezecommissie toetst de naleving van de code voor goed ondernemingsbestuur (code-Frijns, voorheen code-Tabaksblat). De komende tijd zal ik een aantal conclusies van deze commissie van commentaar voorzien.

Allereerst het vraagstuk van de stemadviseurs.
Een van de constateringen van deze commissie is dat beleggers te veel leunen op de stemadviseurs. Streppel zegt hierover: 'Hun macht is heel groot, zeker omdat het er maar twee zijn. Ik hou daar niet van. Je hebt bij de ratingbureaus gezien waar dat toe leidt.' De code schrijft bovendien voor dat beleggers naar eigen inzicht moeten stemmen. Aldus de stem van voorzitter Jos Streppel in een interview bij het Financieele Dagblad.
De commissie concludeert:
"Van de institutionele beleggers die aan het onderzoek hebben deelgenomen heeft 56% gebruik gemaakt van stemadviesbureaus. Het gaat hierbij met name om grotere institutionele beleggers. In de categorie vermogensbeheerders geeft 100% aan gebruik te maken van een stemadviesbureau.
Er zijn twee stemadviesbureaus die veel worden ingehuurd: ISS/RiskMetrics wordt het meest ingehuurd (57%); op een tweede plek volgt Glass Lewis & Co (26%).
De institutionele beleggers die gebruik maken van een stemadviesbureau geven aan slechts in zeer beperkte mate af te wijken van het verkregen stemadvies. Derhalve benadrukt de Monitoring Commissie dat institutionele beleggers de verantwoordelijkheid hebben te stemmen naar eigen inzicht. Dit klemt temeer omdat de Nederlandse markt voor stemadvies wordt gedomineerd door slechts twee spelers."
We moeten daarbij wel bedenken dat, de voorgangers van deze commissie hebben bepleit dat institutionele beleggers meer gebruik moeten maken van hun stemrecht. Het voornaamste argument was dat dit de aandeelhoudersdemocratie ten goede zou komen.
Dat doen ze nu, maar wel gebruikmakend van adviseurs op dit gebied. Ironisch genoeg heeft dit geleid tot een toenemende dominantie van een kleine groep van adviseurs. Ik zeg bewust ironisch genoeg, want de passiviteit van aandeelhouders maakt het hele idee van "aandeelhoudersdemocratie" een artifact van de verbeelding van de bedenkers van de gedragscode.
De meeste aandeelhouders hebben een aandeel voor de korte termijn. Momenteel houden ze hun aandeel voor niet meer dan een maand of zeven, zoals ik ook in een eerdere blog over de ""korte termijn ziekte meldde. Dat betekent dat ze echt niet zoveel interesse hebben in het uitbrengen van hun stem.
Om toch aan de verplichting van de commissie te voldoen is het dan ook logisch dat zij dit uitbesteden aan adviseurs. Niet alleen vanwege hun korte termijn bezit, maar ook omdat het voor hen ondoenlijk is om al hun beleggingen in ondernemingen actief te volgen.
Gezien het toenemende belang van institutionele beleggers in het totale aandeelhouderschap is het dan ook te verwachten dat de rol van stemadviesbureaus toeneemt.
De reden is simpel. Op de agenda's van de aandeelhoudersvergadering komen steeds meer items ter besluitvorming, dit niet in het minst door nieuwe best-pratice bepalingen. Daar komt bij dat het voor zakelijke beleggers te duur is om al hun beleggingen op de voet te volgen.
Je zou dan ook kunnen zeggen dat de toenemende druk op beleggers om hun stem te laten horen heeft geresulteerd in een toenemende belang van de stemadviesburea's. Anders gezegd, de regulering dat zakelijke beleggers zorgvuldiger met hun aandelenbelangen moeten omgaan in het belang van hun klanten, heeft geresulteerd in het uitbesteden van deze beslissingen aan adviesbureau's die helemaal ver verwijderd staan van de belangen van deze klanten.

De opkomst van de stemadviesbureau's, schijnt de onbedoelde en mogelijk onverwachte konsekwentie te zijn van best-pratices die de bescherming van de individuele aandeelhouder tot doel hadden.
Het lijkt me sterk dat we dit als doel voor ogen hadden.
De vraag is dan ook niet alleen of we de rol van deze stemadviesbureaus nader moeten onderzoeken, maar of we niet eens goed moeten nadenken over de juistheid van deze best-practice, zoals verwoord in  de Nederlandse gedragscode.
Wat we nu zien is dat deze beleggers verzekering tegen kritiek op hun stemgedrag kopen door stemadvies af te nemen van bedrijven als ISS en Glass Lewis.
Let wel, dat doen ze omdat het van ze wordt verlangd zoals bijvoorbeeld door de Nederlandse Corporate Governance Code en dat het "kopen van advies" de enige manier is om dat economisch verantwoord te doen.
Wordt het niet eens tijd om deze best-pratice, die al in de code Tabakslat voorkwam, te gaan herzien?
Waarom zou je (zakelijke) beleggers verplichten om naar eigen inzicht te stemmen in de aandeelhoudersvergadering?
Kun je dat niet beter aan hen zelf overlaten?
Met welk recht en met welke empirische onderbouwing is dat een best-practice te noemen?

Daar komt nog bij dat de commissie de invloed van stemadviesbureau's overschat. Ik kan geen enkele empirische onderbouwing vinden voor de hierboven geciteerde bewering van Jos Streppel dat hun macht heel groot is.
Sterker nog, het beperkte beschikbare onderzoek wijst uit dat de invloed van deze bureau's wordt overschat.
Een recent onderzoek van Choi e.a. wijst uit dat een stemadvies van ISS/Risk Metrics 6 tot 10% van de aandeelhouders beïnvloedt.  Een onderzoek van Cai e.a. komt op een invloedspercentage van 19%.
Naar mijn mening moeten we in het publieke debat een goed onderscheid moeten maken tussen "gebruikmaken" en "werkelijke invloed" en macht want dat zijn niet dezelfde zaken.

dinsdag 30 november 2010

Oratie Prof. mr. J. H. M. Willems

Vandaag zal Huub Willems, de voormalige voorzitter van de Ondernemingskamer, om 16.15 uur zijn oratie houden als bijzonder hoogleraar Corporate Ligitation aan de Rijksuniversiteit Groningen.
De titel van de oratie is "Van Groeningen naar Groningen: over ligitation en legislation.'
Jammer genoeg ontbreekt mij de tijd om bij deze bijzondere gebeurtenis aanwezig te zijn.

Bijzonder omdat Willems in zijn rol als voorzitter van de Ondernemingskamer vele spraakmakende zaken heeft behandeld. Vanuit die optiek is hij bij uitstek een deskundige op het vakgebied van ondernemingsrecht en het verwoorden van rechtsregels door middel van zijn uitspraken in zeer complexe zaken.
Bijzonder ook omdat Willems een bijna Bommelliaanse dictie heeft met veel gevoel voor humor en dat belooft een boeiende en onderhoudende oratie te worden!
Kortom, een bijzondere man, die ik bewonder en waardeer. Niet in het minst omdat hij, ondanks een overvolle agenda, onmiddellijk bereid was een voorwoord te schrijven voor mijn boek "Grondslagen van Corporate Governance.'

Ik neem aan dat de oratie binnenkort verkrijgbaar is en dan volgt een bespreking in dit weblog.
Mijn welgemeende felicitaties aan de nieuwe collega.
De rijksuniversiteit en haar studententen mogen zich gelukkig prijzen met deze benoeming.

Voor wie de titel van de oratie uitleg behoeft geeft het persbericht de volgende informatie:
"De naam ‘Groeningen’ prijkt op de gevel van het pand aan de Prinsengracht in Amsterdam tegenover het Paleis van Justitie waar de Ondernemingskamer haar bureau heeft en haar griffie is gevestigd, en waar de orator als voorzitter van de Ondernemingskamer zijn kantoor heeft gehad. Het pand is een van de zeven naast elkaar gelegen panden waar in de 17e eeuw de vertegenwoordigers van de Zeven Provinciën in de Vereenigde Oost-Indische Compagnie in Amsterdam verbleven."

vrijdag 19 november 2010

Waarom heeft Amerika geen gedragscode Corporate Governance?

Deze vraag wordt mij meermalen gesteld tijdens een lezing, workshop of college over corporate governance. Blijkbaar denken de vragenstellers dat de Amerikanen geen gedragscode hebben zoals wij in Nederland de "Nederlandse Corporate Governance Code" kennen en de Engelsen de "Combined Code."
Toch is die gedachte onjuist, men kent in Amerika wel degelijk een corporate governance code voor beursgenoteerde ondernemingen.
Alleen is die opgenomen in de zgn. listing standards" waaraan ondernemingen moeten voldoen willen hun aandelen op de New York Stock Exchange (NYSE) verhandeld kunnen worden. Al meer dan 150 jaar kent de beurs governance regels die regelmatig worden bijgesteld. De beurs doet dit door het samenstellen van een commissie die uit representanten van de belangrijkste stakeholders bij beursgenoteerde ondernemingen bestaat. Voorbeelden zijn effectenuitgevende instellingen, zakenbanken, beleggers, corporate governance bureaus, wetgevers, academici e.d.

Op 23 september j.l. verscheen een nieuwe versie van de corporate governance regels die de NYSE hanteert.
Opvallend genoeg omvat de code geen gedetailleerde regelgeving en talrijke "best practices' zoals in de Nederlandse gedragscode, maar worden er slechts 10 breed geformuleerde principes van corporate governance beschreven, elk met een korte argumentatie.
De gehele code bestaat dan ook uit niet meer dan 6 pagina's tekst en is daardoor opvallend compact, zeker vergeleken met de 35 pagina's die de commissie Frijns nodig had voor haar laatste versie van de code (weliswaar inclusief een indrukwekkende hoeveelheid best practices).

We kunnen dan ook definitief ophouden met ons op de borst te kloppen om onze "principle-based' benadering t.o.v. de Amerikanen die volgens ons altijd voor een "rule-based' benadering kiezen.
Het omgekeerde is hier het geval en dat is wat mij betreft een goede zaak, want het geeft de ondernemingen de ruimte om deze principes naar eigen inzicht in te vullen.
Met deze versie van de code hebben de Amerikanen duidelijk een einde gemaakt aan een reeks van gedetailleerde voorschriften die voorheen gebruikelijk waren.
Voor de volledigheid geeft ik de 10 belangrijke principes voor "solid governance' van de NYSE.
  1. The board’s fundamental objective should be to build longterm sustainable growth in shareholder value for the corporation, and the board is accountable to shareholders for its performance in achieving this objective.
  2. While the board’s responsibility for corporate governance has long been established, the critical role of management in establishing proper corporate governance has not been sufficiently recognized. The Commission believes that a key aspect of successful governance depends upon successful management of the company, as management has primary responsibility for creating an environment in which a culture of performance with integrity can flourish.
  3. Shareholders have the right, a responsibility and a longterm economic interest to vote their shares in a thoughtful manner, in recognition of the fact that voting decisions influence director behavior, corporate governance and conduct, and that voting decisions are one of the primary means of communicating with companies on issues of concern.
  4. Good corporate governance should be integrated with the company’s business strategy and objectives and should not be viewed simply as a compliance obligation separate from the company’s longterm business prospects.
  5. Legislation and agency rulemaking are important to establish the basic tenets of corporate governance and ensure the efficiency of our markets. Beyond these fundamental principles, however, the Commission has a preference for marketbased governance solutions whenever possible.
  6. Good corporate governance includes transparency for corporations and investors, sound disclosure policies and communication beyond disclosure through dialogue and engagement as necessary and appropriate.
  7. While independence and objectivity are necessary attributes of board members, companies must also strike the right balance between the appointment of independent and nonindependent directors to ensure that there is an appropriate range and mix of expertise, diversity and knowledge on the board.
  8. The Commission recognizes the influence that proxy advisory firms have on the market, and believes that such firms should be held to appropriate standards of transparency and accountability. The Commission commends the SEC for its issuance of the Concept Release on the U.S. Proxy System, which includes inviting comments on how such firms should be regulated.
  9. The SEC should work with the NYSE and other exchanges to ease the burden of proxy voting and communication while encouraging greater participation by individual investors in the proxy voting process.
  10. The SEC and/or the NYSE should consider a wide range of views to determine the impact of major corporate governance reforms on corporate performance over the last decade. The SEC and/or the NYSE should also periodically assess the impact of major corporate governance reforms on the promotion of sustainable, longterm corporate growth and sustained profitability.
Als extra bonus geeft het rapport ook nog een interessante analyse van de ontwikkelingen op het gebied van de laatste 10 jaar en worden de principes voorbeeldsgewijs ook nog verder uitgewerkt voor de drie belangrijke stakeholders: het bestuur, management en de aandeelhouders.
Tenslotte is de commissie van mening dat het huidige systeem van corporate governance over het algemeen goed werkt en niet verantwoordelijk is geweest voor de huidige financiele crisis. Deze conclusie zal niet door iedereen gedeeld worden, maar verdient zeker nadere studie.

donderdag 11 november 2010

De "korte-termijn ziekte.'

Vince Cable, de Engelse Secretary of State, heeft onlangs een interessant consultatiedocument uitgebracht met de intrigerende titel "A Long-term Focus for Corporate Britain."
De minister maakt zich zorgen over de kortetermijnfocus van hedendaags ondernemen en met name die van de aandeelhouders.
Voor wat de aandeelhouders betreft richt de minister zich vooral op de aard van betrokkenheid van de aandeelhouders en hun mogelijke korte-termijn optiek.
Voor wat betreft de aard van de betrokkenheid komt hij allereerst met de constatering dat het aandelenbezit verschoven is van de particuliere naar de zakelijke belegger. Hun beleggingsgedrag is van groot belang voor de invloed van aandeelhouders op het bestuur van ondernemingen. Er wordt daarbij gewezen op de steeds kortere termijn dat deze beleggers hun aandelen in bezit houden. Van 5 jaar in de jaren zestig naar minder dan 8 maanden in 2007.
Hij verwijst naar een mooie speech van Andrew Haldane, een directeur van de Bank of England, die zich terecht afvraagt of "geduld' nog wel een eigenschap is van de huidige financiëlee markten. Dat het antwoord nee is zal u wellicht niet verbazen. Warren Buffet zei ooit tegen zijn eigen aandeelhouders dat "our favorite holding period is forever.' Voor de huidige financiële wereld is echter de volgende uitspraak van toepassing; "our favoured investment period seems to be whenever."
Door de zich snel ontwikkelende elektronische handelsplatforms, met hun uiterst lage transactiekosten, zien we ook een nieuwe categorie beleggers opduiken, de zgn. high-frequency traders (HTFs). Deze handelen in milliseconden in grote hoeveelheden aandelen. Meer dan 70% van de dagelijkse handel aandelen op de New Yorkse effectenbeurs nemen zij inmiddels voor hun rekening. In Europa ligt dat op 30 tot 40%, maar ook daar is een toenemende trend zichtbaar, evenals in Azie. Dat leidt niet alleen tot een soort flits-eigendom van een paar milliseconden, maar ook tot een grote volatiliteit van de koersen zonder schijnbare oorzaak. Een merkwaardig fenomeen dat al de naam "flash crash' heeft gekregen.
Cable stelt zich de vraag of dit korte-termijn gedrag niet tot gevolg heeft dat het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen wordt ontmoedigd om zich op de lange-termijn te orienteren. Dit temeer als hun beloning in sterke mate afhankelijk is van korte-termijn indicatoren als de koers van het aandeel.
Cable stelt niet de vraag of dit niet moet leiden tot een heroverweging van de rechten van de aandeelhouders.

In een eerder artikel in de Holland Management Review heb ik dit punt al eens bevestigend aan de orde gesteld. Mijn conclusie was toen dat het uitgangspunt dat de vennootschap een lange- termijnsamenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen, onder wie aandeelhouders, niet langer meer valide is. We zullen terug moeten naar een situatie waarin beleggers in aandelen slechts achteraf een beperkte invloed op het beleid hebben. Daardoor kan opportunistisch gedrag voorkomen worden.

Tot een tegenover gestelde conclusie komt Anne Kvam, van de Norges Bank Investment Management in een recent interview in het Financieele Dagblad van 8 november 2010. Zij zegt:
"We moeten accepteren dat er verschillende typen aandeelhouders zijn, die verschillende rollen spelen en een verschillende tijdhorizon hebben."
Zij houdt dan ook vast aan het principe van 1 aandeel, 1 stem en moet van een loyalitetisdividend niets weten. Vanuit een pragmatische optiek valt er voor deze redenering wel wat te zeggen. Maar er blijft bij mij toch een gevoel bestaan dat door al deze ontwikkelingen de onderneming veel te veel een speelbal wordt van de korte-termijn activistischeaandeelhouders.
Vincent Cable is er blijkbaar ook niet helemaal gerust op want hij stelt in vraag 7 van zijn consultatiedocument: Is de korte-termijn orientatie op de kapitaalmarkten een probleem, en zo ja, wat moet er dan aan gebeuren?
Ik ben erg benieuwd naar de antwoorden op deze vraag.

vrijdag 5 november 2010

Premiejager nieuwe stijl?

Een premiejager is iemand die op mensen jaagt die door de politie gezocht worden. Premiejagers leven van het geld dat ze krijgen als ze de gezochte persoon levend of dood terugbrengen. Deze figuur was regelmatig te zien in allerlei spaghettiwesterns, zoals bijv. "For a Few Dollars More", maar ook in de film "Wanted: Dead or Alive" waarin onze eigen Rutgher Hauer de hoofdrol speelde.
Als gevolg van het fraudeschandaal rondom Bernie Madoff is in de nieuwe Dodd-Frank wetgeving de figuur van de premiejager weer helemaal terug.
In sectie 922 en sectie 748 worden hoge beloningen in het vooruitzicht gesteld als men de Securities Exchange Commission (SEC) of de U.S. Commodity Futures Trading Commission (CFTC) informatie over overtredingen verschaft die tot een veroordeling en boete leiden. De beloning is substantieel en kan variëren van 10 tot 30% van de geldboete als deze hoger is dan 1 miljoen dollar.
Deze nieuwe regel kan leiden tot een stortvloed aan nieuwe claims, vooral vanwege de enorme bedragen die er mee te verdienen zijn.

Recent nog werden Glaxo Smith Kline (GSK) en de Amerikaanse overheid het eens over een schikking van 750 miljoen dollar vanwege allerlei overtredingen van GSK. De tipgeefster, mevrouw Cheryl Eckard, ontving hiervoor een beloning van 61 miljoen dollar. Deze beloning viel nog onder de zgn. False Claims Act die is ontworpen om burgers met kennis van fraude tegen de overheid een rechtszaak te starten en ze te laten delen in de opbrengst van de eventuele boete.

De nieuwe regels in de Dodd-Frank wetgeving richten zich met name op overtredingen die onder de jurisdictie van de SEC en de CFTC vallen zoals bijv. handel met voorkennis, fraude, omkoping e.d. In feite is de werking van de wet gericht op fraude begaan tegen burgers, investeerders en aandeelhouders.
Door deze wetgeving komt een geheel nieuwe categorie zaken in aanmerking voor het uitkeren van een beloning.
Een voorbeeld is de de recente omkopingszaak in Nigeria waarbij ook Shell was betrokken en die resulteerde in een boete van 236 miljoen dollar voor de 7 betrokken ondernemingen. De tipgever had in dit geval maximaal 30% kunnen beuren, ofwel 70 miljoen dollar.

In Nederland kennen we overigens ook een beloning voor premiejagers die zwartspaarders aangeven bij de fiscus. Deze regeling is echter niet te vergelijken met de nieuwe wetgeving in Amerika omdat de werking beperkt is evenals de omvang van de vergoeding.

Voor wat Amerika betreft is de jacht op fraude geopend.

vrijdag 22 oktober 2010

Fraude 2010

Sinds kort is het tweejaarlijkse rapport 2010 Report to the Nations on Occupational Fraud and Abuse weer beschikbaar.
Voor geïnteresseerden op dit gebied een boeiende en onmisbare empirische studie omdat het rapport letterlijk bol staat met interessante feiten over het fenomeen fraude op de werkplek.
Het verslag wordt gemaakt door de Amerikaanse vereniging van gecertificeerde fraudeonderzoekers en is hier verkrijgbaar. Voor de eerste keer worden er ook andere landen dan Amerika in het onderzoek betrokken en dat geeft een interessant beeld in de onderlinge verschillen.
Ik noem een paar hoogtepunten uit het rapport:
  • Het gemiddelde verlies voor een onderneming van fraude op de werkplek komt neer op 5% van de omzet. Wereldwijd is het verlies door fraude geschat op 2.9 miljard dollar, ofwel tweederde van het totale budget van de Verenigde Naties.
  • Diefstal van bedrijfseigendommen is de meest voorkomende fraude (90% van de gevallen) met een gemiddeld verlies van 135.000 dollar. Knoeien in de cijfers komt slechts in 5% van de gevallen voor, maar scoort met een gemiddeld verlies van 4 miljoen dollar weer zeer hoog.
  • De meeste fraudes worden ontdekt als gevolg van een tip. Daardoor zijn klokkenluiders een uiterst effectief en goedkoop middel tegen fraude.
  • De financiële dienstverlening, de industrie en overheid scoren het hoogst in het aantal fraudes.
  • Fraude door topmanagers kostten drie keer zoveel als fraude door het middel management en negen keer zoveel als fraude door medewerkers. Dit soort fraudes duren ook veel langer voor ze ontdekt worden (gemiddeld 27 maanden).
De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat het rapport voor de trouwe lezer van eerdere versies weinig nieuws bevat. Het meest opvallende is wel dat het schadebedrag is afgenomen van 7% in 2008 naar 5% in 2010. Een verklaring hiervoor wordt niet gegeven in het rapport. Mijn eigen interpretatie op basis van de cijfers is dat de daling vooral wordt veroorzaakt door de daling van fraudes in de categorie corruptie (van 27% naar 22%) en de scherpe daling van fraude in de categorie "knoeien in de boeken" (van 10% naar 4%).

De accountants onder ons zouden kunnen denken dat dit komt door de grotere aandacht voor interne beheersing door het management, dit mede door de verplichting hiervoor in de code Tabaksblat. Deze gedachte wordt echter niet door de cijfers ondersteund. De ontdekking van fraudes wordt voor 75% veroorzaakt door tipgevers, interne accountants, of simpelweg door toeval.

Tenslotte nog een wijze les uit het rapport. Het opleiden en trainen van alle medewerkers in het voorkomen en detecteren van fraude is de meest effectieve maatregel tegen fraude. Niet alleen omdat de meeste fraudes door het personeel werden ontdekt maar ook omdat ondernemingen met een anti-fraude training voor medewerkers en managers veel lagere verliezen door fraude op de werkplek hebben.

vrijdag 15 oktober 2010

Nieuwe boekbesprekingen

In het kader van, wellicht schaamteloze, zelfpromotie wil ik u toch een tweetal recente besprekingen van mijn boek niet onthouden.
In het laatste nummer van het tijdschrift Goed Bestuur Jaargang 6 nummer 3 2010 staat op pagina 33 de volgende bespreking:

Een Handboek met "sjeu"
Wie een handboek of leerboek schrijft over corporate governance is bezig te mikken op een moving target. Dagelijks vinden er gebeurtenissen plaats die nieuw licht werpen op vraagstukken als de reikwijdte van extern toezicht of de Invloed van risicomanagement op het ondernemerschap. Nieuwe wetgeving en codificatie verandert het speelveld, nieuwe theorievorming verschaft nieuwe inzichten en lessen. Met zijn boek 'Grondslagen van corporate governance' heeft Ruud Pruijm, lector aan de Fontys Hogeschool, zich laten leiden door de meest ruime definitie van corporate governance. Het gaat hier dus niet alleen over ondernemingsbestuur, toezicht en aandeelhouders (waartoe de meeste codes zich beperken), maar ook over de rol van kapitaalmarkten, kredietbeoordelaars, ondernemingsraden, fusies en overnames, de accountancy en natuurlijk internationale ontwikkelingen op deze gebieden. Omdat Pruijm corporate governance terecht beschouwt als een multidisciplinair onderwerp, heeft hij gekozen voor een geïntegreerde benadering waarin bedrijfskundige, juridische, economische en financiële aspecten in samenhang behandeld worden aan de hand van de verschillende mechanismen en actoren in het systeem van corporate governance. Ook het tegenwoordig zo populaire begrip stakeholderziet Pruijm breed. Het gaat in zijn visie niet alleen om de directe actoren in een organisatie, maar al diegenen die van invloed zijn op de corporate governance.
In de eerste plaats is Grondslagen van corporate governance natuurlijk een leerboek. Een heel goed leerboek bovendien, waarin verbazend veel kennis en informatie is samengevat over alle aspecten van ondernemingsbestuur en het toezicht daarop, plus de diverse stakeholders die in het proces een rol spelen. Maar daarnaast is het een boek dat inzicht verschaft. Dat komt doordat Pruijm geen droge feiten opsomt en lijstjes debiteert. Hij laat aan de hand van vele voorbeelden zien hoe het er in de echte wereld van de corporate governance aan toe gaat. Dit alles in een toegankelijke stijl en in 'echt Nederlands'. Uiteraard to the point en zonder in opiniërende uitweidingen te vervallen, Zo wordt de governance rond een beursgang van een onderneming,geïllustreerd met voorbeelden van TomTom en World Online. Ook maakt Pruijm de governanceproblemen in de (semi)publieke sector, zoals de zorg en de woningcorporaties, inzichtelijk aan de hand van de perikelen bij de corporaties Woonbron en Rochedale en de zorginstelling Philadelphia.
Natuurlijk zijn dit geen uitputtende analyses, maar ze geven wat 'sjeu' aan de onvermijdelijk stevige kost die een handboek over dit onderwerp nu eenmaal is. En om iedereen bij de les te houden sluit Pruijm elk hoofdstuk af met een flink aantal kennisvragen, open vragen en discussievragen. Het boek voldoet geheel aan de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountancy en biedt alle nodige leerstof voor een minor, een keuzevak of workshop op het gebied van corporate governance.
U zult begrijpen dat je als auteur heel erg tevreden bent met een dergelijk oordeel. Per slot van rekening is het schrijven een leerboek heel veel werk. Minder gelukkig ben ik met het oordeel van Rob Heinsbroek in "de Accountant' van oktober 2010 op pagina 55.
Dat is veel ruimer en breder dan de optiek van het Rijnlandse model.
"Met 491 pagina's zonder meer een kloek boek te noemen, en te beschouwen als een uitgebreid handboek over corporate govern­ance. Vele juridische, economische, finan­ciële en historische aspecten worden behan­deld. Pruijm richt zich op het zogenaamde Rijnlandse model waarin de belangen van alle stakeholders behartigt dienen te worden. Door middel van de vele praktijkvoorbeelden, en de lijstjes met vragen in elk hoofdstuk ook prima te gebruiken als studieboek."
Allereerst maakt de scribent de fout me te betitelen als een aanhanger van het Rijnlandse model, waardoor hij tegelijkertijd ook het boek in deze context plaatst. Dat is helemaal onjuist, want ik heb er bewust voor gekozen om in het boek via een geïntegreerde benadering de juridische, economische en financiële aspecten van behoorlijk ondernemningsbestuur in samenhang, aan de hand van de verschillende mechanismen en actoren in het systeem van corporate governance te behandelen.
Ten tweede wordt het boek aangeduid als ook te gebruiken als studieboek. Dat is ongeveer hetzelfde als in de test van een auto zeggen dat je met deze auto ook kunt rijden. Het boek is helemaal geschreven als een leerboek en is daar qua structuur, opbouw en inhoud op afgestemd.

Los daarvan ben ik blij met deze publiciteit en is het voor u mogelijk een aansporing om het boek eens aan te schaffen. De herfstvakantie staat voor de deur, dus aan leestijd geen gebrek!

vrijdag 1 oktober 2010

Visiting Professor

Met ingang van 1 oktober 2010 ben ik benoemd tot Visiting Professor Corporate Governance aan de Nyenrode Business Universiteit. Ik zal verbonden zijn aan de Nyenrode School of Accountancy & Controlling en deelnemen aan onderwijs en onderzoek op het gebied van corporate governance.

Het is weer een nieuwe stap in mijn leven waar ik met veel plezier aan ga beginnen. Allereerst omdat het team van collega's mij met open armen en veel warmte hebben ontvangen. Ten tweede omdat Nyenrode stevige ambities heeft op het gebied van corporate governance waaraan ik graag mijn steentje zal bijdragen. Overigens blijf ik ook als lector Corporate Governance verbonden aan de Fontys Hogeschool Financieel Management in Eindhoven.
Naast mijn werk in het onderwijs blijf ik volop actief in mijn eigen adviespraktijk. In mijn hele werkzame leven heb ik altijd praktijk en wetenschap gecombineerd en dat blijf ik ook doen.
De benoeming is voor een termijn van drie jaar en daarmee voldoe ik ruimschoots aan de wens van het komende kabinet Rutte om de AOW-leeftijd te verhogen naar 66 jaar.
Ik hang mijn toga daarom nog lang niet in de wilgen en ben erg blij dat ik naast emeritus nu ook weer gasthoogleraar ben geworden.
Als pensioengerechtigde heb ik helemaal geen zin om te stoppen met werken. Integendeel, ik heb het drukker dan ooit en voel me daar prima bij.
U kunt er dan ook op rekenen dat u via dit blog nog veel van me zult horen.

dinsdag 28 september 2010

Rechtszaak vertrekpremies ABN Amro: afspraak is afspraak

Het Hof in Arnhem heeft vandaag 10 oud-ABn Amro managers gelijk gegeven. De bank moet hen toch miljoenen euro's aan ontslagvergoeding betalen.

ABN AMRO heeft deze werknemers als ‘key talents’ gevraagd te blijven gedurende een periode van overname door een consortium van banken. Daarbij is toegezegd dat de werknemers bij een eventueel later vertrek aanspraak konden maken op een beëindigingsvergoeding op basis van het op dat moment geldende beleid.
Later heeft de bank deze toezeggingen ingetrokken. De redenen hiervoor waren:
  • de kredietcrisis waardoor ABN Amro in zwaar weer terecht kwam en de resultaten zwaar onder druk kwamen;
  • de veranderende maatschappelijke opvatting over veel te hoge bonussen en afvloeiingsregelingen, die volgens velen mede de oorzaak waren van de kredietcrisis
  • de verleende staatssteun, waardoor de overheid grootaandeelhouder werd. Door de toenemende maatschappelijke druk werd de minister van Financiën gedwongen het beloningsbeleid bij de bank te versoberen.
Volgens de bank waren deze gewijzigde omstandigheden voldoende reden om het toenmalige beleid te versoberen. Volgens het Hof waren deze onvoorziene omstandigheden echter geen grond voor een wijziging van de toegezegde beëindigingsvergoeding. De kredietcrisis heeft niet tot gevolg dat ABN AMRO de toegezegde vergoedingen niet kan betalen. De staat is er bij de interventie vanuit gegaan dat bestaande arbeidsvoorwaarden moesten worden geëerbiedigd. Het tegemoet komen aan de maatschappelijke kritiek op het beloningsbeleid betekent niet dat werknemers geen beroep mogen doen op datgene wat de bank met hen is overeengekomen.

Daarbij stelt het Hof ook dat de bank een grote organisatie is, waarvan daarbij behorende maatschappelijke verantwoordelijkheid verwacht mag worden.

Kortom: afspraak is afspraak en de bank dient de gedane toezeggingen na te komen.
Meer details over de zaak zijn te vinden op de LJ Nummers: BN8425; BN8464; BN8468.
Naar mijn mening een juiste uitspraak, ook al zullen velen het hiermee niet eens zijn.
Ook ik vind dat er wel degelijk aanleiding is om het beloningsbeleid in de financiële sector aan te scherpen. In dit geval echter hoeven de individuele werknemers daaronder niet te lijden en hebben ze gewoon recht op wat hen is beloofd. Bovendien waren er al verschillende werknemers vertrokken met een dergelijke vergoeding, op basis van het oude beleid.

zaterdag 25 september 2010

De mythe van diversiteit

In de laatste versie van de Nederlandse Corporate Governance Code heeft diversiteit in de samenstelling van de raad van commissarissen bijzondere aandacht gekregen. Zie hiervoor bijvoorbeeld Best Practice bepaling III.3.1 waar staat dat in de profielschets van commissarissen wordt ingegaan op de voor de vennootschap relevante aspecten van diversiteit in de samenstelling van de raad en wordt vermeld welke concrete
doelstelling de raad ten aanzien van diversiteit hanteert.
In de toelichting staat vermeldt:
"Een belangrijk middel ter bevordering van een onafhankelijk optreden van de raad van commissarissen is diversiteit in de samenstelling ervan, bijvoorbeeld ten aanzien van leeftijd, geslacht, expertise, maatschappelijke achtergrond of nationaliteit."
Blijkbaar was dit voor de Tweede Kamer niet genoeg, want in een amendement van de kamerleden Kalma, van Vroonhoven-Kok en Weekers werd gesteld dat er behoefte is aan het opnemen van streefcijfers voor de participatie van vrouwen in raden van bestuur en raden van commissarissen. (Amendement 14 van kamerstuk 31 763).
Het op 1 december 2009 ingediende amendement stelt:
"1. Bij een evenwichtige verdeling van de zetels van het bestuur en de raad van commissarissen wordt ten minste 30% van de zetels bezet door vrouwen en ten minste 30% door mannen, voor zover deze zetels worden verdeeld over natuurlijke personen."
Als motivering is te vinden:
"Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat een eenzijdige samenstelling van raden van bestuur en raden van commissarissen leidt tot slechtere financiële resultaten en uit overwegingen van arbeidsmarktbeleid problematisch is. Dus niet alleen vanuit emancipatoir oogpunt, maar ook om sociaal-economische redenen is deze tijdelijke overheidsmaatregel wenselijk."
Ik heb dit amendement altijd onzin heb gevonden. De motivering deugt niet want er is mij geen internationaal onderzoek bekend dat de stelling bewijst dat een eenzijdige samenstelling leidt tot slechtere financiele resultaten. Tevens zie ik niet in waarom vanuit emancipatoire overwegingen een wettelijke dwingende regeling tot stand gebracht moet worden. Verder heb ik geen enkel idee waar die 30% nu vandaan komt en wat daar de onderbouwing van is. Tenslotte zie ik niet waarom de men veel verder gaat dan de corporate governance code en bovendien de maatregel verplicht stelt voor alle vennootschappen en niet alleen de beursgenoteerde.

In een recent blog van  de onvolprezen Larry Ribstein wordt op deze kwestie vanuit de Amerikaane context ingegaan. Hij citeert Luis Aguilar van de SEC die eveneens een pleidooi houdt voor meer diversiteit en verwijst naar een recente "ruling' van de SEC die van ondernemingen verlangd dat ze bekendmaken of diversiteit een factor is bij het aanstellen van de commissarissen, wat hun beleid is t.a.v. diversiteit en hoe zij de effectiviteit van hun beleid op dit aspect beoordelen.
Ribstein verwijst ook naar een interessante studie over dit onderwerp van Broome, Conley en Krawiec over dit onderwerp. De samenvatting is:
"In this article, we report the results of a series of interviews with corporate directors about racial, ethnic, and gender diversity on corporate boards. On the one hand, our respondents were clear and nearly uniform in their statements that board diversity was an important goal worth pursuing. Yet when asked to provide examples or anecdotes illustrating why board diversity matters, many subjects acknowledged difficulty in illustrating theory with reference to practice. This expressed reluctance to come to specific terms with general claims about the value of director diversity inspired our title phrase: dangerous categories. That is, while “diversity” evokes universal acclaim in the abstract, our respondents’ narratives demonstrate that it is an elusive and even dangerous subject to talk about concretely."
Het is een interessant idee om aan de raden van commissarissen zelf eens te vragen of diversiteit belangrijk is en waarom. Wat we er van leren is dat ze dat of niet weten of niet willen of kunnen zeggen.
Het onderzoek geeft een uitgebreide literatuurstudie over het vraagstuk van diversiteit die ik zowel de commissie Streppel als de betrokken kamerleden zeker kan aanraden.
Volgens de auteurs bevat empirisch onderzoek geen bewijs voor de positieve effecten van meer diversiteit.

Wat blijft er dan nog over als argument?
Feitelijk rest alleen het argument van de eerlijkheid ofwel het is alleen maar eerlijk als ook in de hoogste regionen in een onderneming de demografische diversiteit van een land weerspiegelen. Tenminste, als men dat met emancipatoir beleid bedoeld.
Als de invloed van diversiteit op de prestaties van ondernemingen neutraal is (of slechter nog, negatief) waarom zou je er ondernemingen dan belasten met een publieke dienst in de vorm van diversiteit?
Voor wat betreft de negatieve beïnvloeding verwijs ik naar een studie van Ahern en Dittmar. Die hebben de situatie in Noorwegen onderzocht waar in 2003 een wet werd aangenomen die eiste dat 40% van de board uit vrouwen bestond. Hun conclusie:
"The constraint imposed by the law resulted in a significantly negative impact on firm value, consistent with the idea that firms choose boards to maximize value. The value loss was not caused by the sex of the new board members, but rather by their younger age and lack of high-level work experience."
Ik heb al vaker geschreven en gezegd dat de kwaliteit van commissarisen wordt bepaald door ervaring, deskundigheid, onafhankelijkheid en het kunnen besteden van voldoende tijd. Diversiteit in de raad kan wat mij betreft als laatste extra worden toegevoegd als positieve factor maar dan geformuleerd als diversiteit in leeftijd, geslacht, expertise, maatschappelijke achtergrond of nationaliteit.

Wetgeving is te belangrijk om gebruikt te worden voor hobbies of slecht doordachte en diep ingrijpende voorstellen van individuele kamerleden. Hopelijk kan de Eerste Kamer hier nog op ingrijpen, want het voorstel wordt daar op dit moment behandeld.
Dit verwijt kan overigens ook aan de commissie Frijns worden toebedeeld. Het ontgaat me hoe de commissie tot deze "Best Practice is gekomen. Er kan weliswaar niet ontkend worden dat we in steeds meer landen aandacht zien voor diversiteit en daarom ook voor eventuele maatregelen op dat gebied. Maar iets kan volgens mij pas een Best Practice worden als het ook daadwerkelijk werkt. Daarvoor is er vooralsnog geen of onvoldoende bewijs te vinden.

dinsdag 21 september 2010

Verlicht SOX-regime

De Securities and Exchange Commission (SEC), de Amerikaanse beurswaakhond heeft een nieuwe regel uitgebracht waardoor de kleine beursgenoteerde ondernemingen zijn vrijgesteld van Sectie 404b van de Sarbanes-Oxley wet (SOX) van 2002. Onder "klein' wordt verstaand ondernemingen met een marktwaarde van minder dan 75 miljoen dollar.
Samengevat betekent dit dat deze ondernemingen zijn vrijgesteld van de verplichte accountantscontrole op de zgn. "in control' verklaring in het jaarverslag. In deze verklaring dient te staan dat:
  • De inhoud van de verplichte (financiële en niet-financiële) rapportages tijdig en volledig is.
  • Het rapportagesysteem relevante financiële en niet-financiële informatie tijdig en betrouwbaar naar buiten brengt en daardoor niet misleidend is;
  • Dit rapportagesysteem niet korter dan 90 dagen geleden door het management is beoordeeld op zijn doeltreffendheid;
  • Er geen belangrijke wijzigingen in de Interne beheersing zijn opgetreden. In het rapport dient aangegeven te worden welke significante wijzigingen zich hebben voorgedaan in de interne beheersing na uitgifte van het rapport en welke corrigerend maatregelen zijn getroffen ingeval van significante tekortkomingen en materiële zwakheden in de beheersing.
In SOX werd een nieuwe eis aan de accountant gesteld en wel dat er ook wordt gecontroleerd of de verklaring van het management conform art. 404 over interne beheersing op goede gronden is gedaan. In de verklaring van de accountant bij de jaarcijfers dient de uitslag van dit onderzoek expliciet te worden vermeld (art. 404b).  Deze laatste verplichting is nu vervallen voor de kleinere beursgenoteerde ondernemingen.
Hiermee is voor een deel tegemoet gekomen aan de kritiek op SOX. Met name betrof dit allereerst de hoge kosten die uit de wet resulteerden (door sectie 404) en het feit dat vooral de kleinere beursgenoteerde ondernemingen met onevenredig hoge kosten werden opgezadeld. Ten tweede was een negatief gevolg van de wet dat buitenlandse ondernemingen niet langer meer een notering aan een Amerikaanse beurs wilden vanwege de strenge wetgeving en de hoge kosten. Vooral de Londense effectenbeurs profiteerde van deze betere concurrentiepositie.
Eerder onderzoek van de “SEC Advisory Committee on Smaller Public Companies” in 2005 wees uit dat met name de kleinere ondernemingen onevenredig zwaar werden getroffen. De compliance kosten van kleine beursgenoteerde ondernemingen kwam uit op 2.5% van de omzet, terwijl die voor grote ondernemingen op 0.2% lag. Ook wees de commissie op de moeilijkheid voor kleinere ondernemingen om te kunnen voldoen aan de zware eisen aan risicomanagement en interne beheersing. Het voorstel van de commissie om kleinere ondernemingen vrij te stellen van art. 404 vond toen echter geen gehoor bij de SEC.
De nieuwe regel is een gevolg van de Dodd-Frank Act van 2010 waar in sectie 989G wordt gesteld dat kleinere beursgenoteerde ondernemingen dienen te worden vrijgesteld van de SOX 404b, waar verplichte accountantscontrole op de internal control verklaring werd verlangd. Voor de goede orde: deze categorie ondernemingen had van de SEC al een vrijstelling tot en met 15 juni 2010.
Je zou zeggen beter laat dan nooit.
Toch is met deze nieuwe regel niet het advies van de de eerder genoemde commissie gevolgd. Deze bepleitte vrijstelling voor alle ondernemingen met een marktwaarde van minder dan 700 miljoen dollar (de categorie Smaller Public Companies). Met de nieuwe maatregel worden alleen de zgn. Microcap Companies vrijgesteld, zodat ook de middelgrote ondernemingen nog steeds aan SOX moeten voldoen.


zondag 19 september 2010

De prijs van toezicht

Johan Schaberg schreef op 4 september een mooie column in NRC Handelsblad over de groei van het toezichtwezen. Hij blijkt een aanhanger van de theorie van "zelfrijzend bakmeel' als verklaring voor dit fenomeen.
Centraal staat de bewering van hoofdinspecteur Harry Paul van de VROM-inspectie, die de toenemende behoefte aan toezicht verbindt met de stelling dat Nederland steeds meer risico's uitgebannen wil zien.
Schaberg vindt deze stelling onjuist. Kort gezegd omdat allereerst het toezicht zijn eigen vraag genereert. Ten tweede omdat meer toezichthouders juist de woede en het onbegrip bij de bevolking vergroten wanneer er desondanks (al dat toezicht) dingen fout gaan.

Feit is dat het overheidstoezicht op het bedrijfsleven in de afgelopen tien jaar bijna is verdrievoudigd. Dat komt enerzijds door de groei bij bestaande toezichthouders door het toevoegen van nieuwe toezichtstaken. Anderzijds komt het door het in het leven roepen van nieuwe handhavers, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit, de Consumentenautoriteit en de Nederlandse emissieautoriteit. Wie de term "autoriteit' Googled ziet inderdaad een verbijsterende hoeveelheid autoriteiten opdoemen.
Toch gaat het te ver om daar de toezichtssector de schuld van te geven. Het is immers de politiek die bepaalt of er toezicht komt en in welke mate.
De politieke vraag bepaalt hiermee wel degelijk het toezichtsaanbod.
Diezelfde overheid roept enigzins hypocriet dat de toezichtslast moet verminderen, maar bedenkt tegelijkertijd steeds meer toezichtstaken.
Kortom: Het bakmeel rijst wel, maar niet van zichzelf. De overheid voegt hier zelf rijkelijk het gist toe en niet de toezichtssector.

Schaberg gaat overigens niet in op de vraag of toezicht nu daadwerkelijk loont. Dat is jammer want dat is wel degelijk het geval.
In een interessante studie waarin 22 landen onder de loupe zijn genomen, hebben Daouk, Lee en Ng dat toch geprobeerd. Hun conclusie is dat betere regulering en toezicht leidt tot lagere kosten voor het verkrijgen van eigen vermogen, betere liquiditeit in de markt en betere prijsvorming. Belangrijke factoren daarbij zijn de aanwezigheid van een goed ontwikkeld effectenrecht, goed onafhankelijk toezicht en goede rapportagestandaarden (gebruik van internationale boekhoudregels en controle door accountants). Daarmee is in ieder geval de vraag positief beantwoord of toezicht loont.

Een ander aspect dat Schaberg niet behandelt is het morele risico dat het het publiek ten onrecht veel te veel van het toezicht verwacht omdat het niet goed weet wat dat inhoudt. Dat blijkt weer overduidelijk uit een recent onderzoek van de Nederlandsche Bank. De kennis over toezicht bij het publiek vertoont veel hiaten. Ook de verwachtingen ten aanzien van het toezicht bij het publiek zijn merendeels onrealistisch.
Kortom de consument weet helemaal niet aan welke risico's je bent blootgesteld ondanks het toezicht.

De redenering van Schaberg dat meer inspecties en toezicht de woede en het onbegrip bij de bevolking vergroten wanneer er ondanks het toezicht fout gaan is in dit licht bezien goed te begrijpen. De schuld ligt dan echter niet bij de toezichtouders maar bij de consument zelf.
Tel daar bij op dat de gemiddelde consument bijvoorbeeld uitermate slecht op de hoogte is van geldzaken en dan al snel geneigd is de toezichthouder de schuld te geven. Dat is makkelijker dan eigen onkunde te bekennen. Een voorbeeld hiervan is het verbijsterende gemak waarmee beleggers nog steeds ingaan op dubieuze beleggingsvoorstellen met een inleg boven de 50.000 euro. Men zou toch inmiddels wel moeten weten dat de voorgesteld hoge vergoedingen onrealistisch zijn. Men zou ook moeten weten dat dergelijke beleggingsinstellingen buiten het toezicht van de Autoriteit Financiële Martken vallen.
Palm Invest. Golden Sun, Royal; Dubai e.d. hadden toch een teken aan de wand moeten zijn.
Blijkbaar is de consument een "doezelende kikker' zoals Erica Verdegaal al eens stelde in het NRC Handeslblad. Zij geeft als voorbeeld de woekerpolis-affaire waar de beleggers een schade van 150 miljard hebben geleden. De geboden compensatie is slechts 2.5 miljard euro en daar neemt men zonder morren genoegen mee. Bovendien doet 95% van de gedupeerden niet mee aan de acties om schadeloosstelling te krijgen.

Met zulke toezichtsklanten kan je niet verwachten dat ze ooit tevreden zijn met je werk. Sterker nog, ze zorgen daarnaast nog voor alleen maar meer werk omdat ze zelf niet opletten.
Daarom is de prijs van toezicht zo hoog, de consument wentelt eigen toezicht en nadenken af naar de overheid.  
Het toezicht creeert de vraag niet, maar de consument zelf. Dat verklaart de oprukkende legers van autoriteiten.

woensdag 15 september 2010

Scheiden van CEO en Voorzitter van de Board

Collega Bainbridge neemt stelling tegen de gedachte dat de functies van voorzitter van de board en die van Chief Executive Officer (CEO) gescheiden moeten zijn, zoals recent in het wetsvoorstel Dodd-Frank als aanbeveling is opgenomen in sectie 972.
Dit artikel vraagt van ondernemingen om aan te geven of dezelfde persoon zowel chairman als CEO posities bekleedt en waarom ze dat doen of niet doen.
Bainbridge citeert Marty Robbins die stelt dat het algemeen bekend is dat het scheiden van deze functies door velen als "the epitome of best practice" wordt beschouwd.

Robbins staat daarin overigens niet alleen. Ook onze eigen overheid is deze mening toegedaan. In een recente officiële reactie op het Europese groenboek staat op pagina 6:
"The Netherlands is of the opinion that the combination of the functions of chair of the board and chief executive officer in financial institutions is undesirable because it could concentrate too much power in one person. Furthermore, it could cloud the difference between the executive and non-executive tasks of the board. Short term results can in this way prevail over long term objectives. The Netherlands therefore agrees with the suggestion to prohibit such a combination. This concurs with a legislative proposal currently under consideration of the Dutch Parliament."
Onze overheid postuleert hier de mening dat deze combinatie ongewenst is omdat daardoor te veel macht in de handen van 1 persoon legt en de scheiding van uitvoerende en niet-uitvoerende taken diffuus maakt. Daardoor kunnen korte termijn resultaten prevaleren boven lange termijn doelstellingen.

Onderbouwing van deze (nogal subjectieve) mening ontbreekt in dit toch niet onbelangrijke stuk, dat als een reactie van de Nederlandse staat, en dus ook namens ons allen, geldt. In ieder geval spreekt de overheid niet namens mij, want deze bewering berust niet op enig empirisch bewijs. Bainbridge citeert verschillende onderzoeken waaruit dat overduidelijk blijkt.

Zeker, in veel (grote) ondernemingen heeft de voorzitter van de board speciale bevoegdheden, zoals het bijeenroepen van vergaderingen, het opstellen van de agenda e.d. In dit type ondernemingen leidt het combineren van beide functies tot een machtspositie die de toezichtfunctie van de raad op de CEO kan hinderen of minder effectief kan maken.
Bainbridge vindt echter dat het probleem is niet is dat 1 persoon beide posities bekleedt maar dat de onafhankelijke leden van de board te veel macht aan de voorzitter hebben gegeven. De oplossing hiervoor is om in de statuten de onafhankelijke leden meer macht te geven. Voorbeelden zijn het apart vergaderen van de niet onafhankelijke leden, het recht om zelf vergaderingen bijeen te roepen e.d.

Nu kan men een dergelijke overheidsreactie op een Europees discussiestuk nog beschouwen als een slip van de pen van een ijverige beleidsambtenaar die was belast met het schrijven van deze reactie. Maar ook onze wetgever is blijkbaar dezelfde mening toegedaan. Zoals in de laatste geciteerde zin van de reactie te lezen staat is er wetgeving in voorbereiding die eveneens beoogt om beide functies te scheiden.

Voor de minder juridisch geschoolde lezers betreft dit het wetsvoorstel (31763) dat het mogelijk maakt om een one-tier board in te stellen. Dat houdt in dat men bij een NV of Bv kan kiezen voor het instellen van bestuursorgaan, bestaande uit uitvoerende en niet-uitvoerende (toezichthoudende) bestuurders. Dit in plaats van een dualistische structuur met enerzijds een bestuur en anderzijds een raad van commissarissen.
In dat wetsvoorstel staat bij artikel 129a lid 1:
Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
Met dit artikel wordt combinatie van de positie van voorzitter en CEO definitief onmogelijk gemaakt. Onze wetgever gaat daarmee veel verder dan het eerder genoemde wetsvoorstel van Frank-Dodd dat alleen vraagt aan ondernemingen om bekend te maken of ze wel of niet deze combinatie hebben en waarom.
Je zou kunnen zeggen dat dit ondernemingen alle ruimte geeft om te kiezen welk bestuursmodel ze prefereren. Alhoewel de bewoordingen van de wet wel de suggestie wekken dat scheiding van functies de voorkeur verdient.

Blijft de vraag waarom de Nederlandse wetgever daarin veel verder gaat. De Memorie van Toelichting geeft daarover niet veel informatie, behalve een verwijzing naar de Engelse Combined Code (waarin staat dat de voorzitter in beginsel in tevens de taken van de CEO op zich behoort te nemen) en Franse wetgeving.

Rest mij geen andere conclusie dan dat de Nederlandse overheid en de wetgever een niet onderbouwde mening omzet in dwingende wetgeving. Waarom laat men deze keuze niet over aan de ondernemingen zelf over? We kunnen toch niet van mening zijn dat onze regering beter weet hoe ondernemingen bestuurd moeten worden dan de bestuurders zelf?

maandag 13 september 2010

's Werelds oudste aandeel

Ruben Schalk, geschiedenisstudent aan de Universiteit Utrecht, ontdekte tijdens zijn scriptieonderzoek in het Westfries Archief te Hoorn het tot nu toe oudst bekende aandeel ter wereld van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Het stuk dateert uit 9 september 1606 en is uitgegeven door de VOC-kamer Enkhuizen.

Daarmee is dit aandeel ouder dan het stuk dat in het bezit is van de Stichting Vereniging voor de Effectenhandel, waarvan ik een replica op mijn studeerkamer heb hangen en dat gedateerd is op 8 december 1636.

Door de Staten-Generaal werd aan de VOC een octrooi verleend voor de handel tussen Kaap de Goede Hoop en Kaap Hoorn. Dit resulteerde op 20 maart 1602 in de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC wordt wel de eerste naamloze vennootschap genoemd. Zij dankt dit aan het feit dat zij een in aandelen verdeeld kapitaal had, die vrij verhandelbaar waren.

Het document staat op naam van de Enkhuizer ‘Pieter Hermanszoon boode’ en op 9 september 1606 betaalde Pieter zijn laatste termijn van zijn investering van 150 gulden. Deze werd bijgeschreven in het Grootboek van de VOC-kamer Enkhuizen.
Meer informatie over het stuk is hier te vinden.
Daar wordt gesteld dat dit 'aandeel' eigenlijk een soort kwitantie is die Pieter Harmensz kreeg als bewijs van betaling. Het echte aandeel was volgens hen de inschrijving in het aandeelhoudersregister van de kamer van Enkhuizen.

Dat lijkt me een onjuiste interpretatie van de feiten. Een aandeel is een bewijs van deelname in het kapitaal van een onderneming en geeft in principe recht op dividend. Als zodanig is dit document wel degelijk en met recht te betitelen als een aandeel. Wij zouden het een aandeel op naam noemen, omdat de bezitter is geregistreerd. Deze aandelen werden overigens wel degelijk op de  Amsterdamse Beurs verhandeld.
Voor de liefhebbers: Matthijs de Jong heeft een boeiend artikel geschreven over de eerste aandeelhoudersactivisten bij de VOC.
Ook het mooie proefschrift van Paul Frentrop "A History of Corporate Governance' uit 2002 geeft een uitgebreid overzicht van de governance van de VOC.

vrijdag 10 september 2010

"Claw back"-regeling is kwakzalver-wetgeving

Zojuist is bekend geworden dat de ministerraad heeft in gestemd met een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer dat inhoudt dat buitensporige bonussen moeten in de toekomst kunnen worden aangepast of worden teruggevorderd. Dat geldt voor bonussen die achteraf bezien zijn toegekend op basis van onjuiste informatie ('claw back') en voor bonussen waarvan uitkering wegens onredelijkheid en onbillijkheid niet kan worden gerechtvaardigd.

Inhoud
De concrete tekst van het voorstel en het bijbehorend rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State is nog niet bekend. We moeten het doen met het persbericht.
Duidelijk is dat het voorstel geldt voor bestuurders van alle NV's en van alle financiële ondernemingen, waaronder banken, verzekeraars en beleggingsondernemingen. Voor financiële ondernemingen geldt bovendien dat ook dagelijks beleidsbepalers worden geraakt.

De reden voor het voorstel is:
“Buitensporige bonussen hebben bijgedragen aan een - achteraf gezien - onverantwoorde risicobereidheid binnen financiële instellingen, waarna de overheid bedrijven in deze sector heeft moeten ondersteunen. Ook bij andere NV's kunnen bonussen zo hoog zijn dat de ontvangers zich niet langer laten leiden door het (lange termijn) belang van de onderneming. De nieuwe regeling raakt ook bestaande contracten.” 
Het wetsvoorstel houdt in dat:
“De raad van commissarissen de hoogte van de bonus kan aanpassen als uitkering ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de economische situatie van het bedrijf ongunstig is terwijl met die omstandigheid onvoldoende rekening is gehouden toen de bonus in het vooruitzicht werd gesteld. Een terugvordering is bijvoorbeeld mogelijk als achteraf blijkt dat de doelen waarop de bonus is gebaseerd in werkelijkheid niet zijn bereikt. De raad van commissarissen legt via het jaarverslag verantwoording af aan de algemene vergadering over het al dan niet gebruik maken van de bevoegdheden tot aanpassing of terugvordering.”
Clawbacks
Deze zgn. “clawbacks’ zien we op vrijwillige basis steeds meer toegepast worden bij bijv. financiële instellingen als UBS en Morgan Stanley. In Nederland bevat de Code Banken eveneens een bepaling die het mogelijk maakt ten onrechte uitgekeerde variabele beloning terug te vorderen.
Wetgeving t.a.v. clawbacks is te vinden in de recent aangenomen Dodd-Frank wet in Amerika, waar sectie 954 voorschrijft dat beursgenoteerde ondernemingen hun beleid kenbaar moeten maken t.a.v. het terugvorderen van uitgekeerde prestatiebeloning aan huidige of vorige bestuurders als er sprake is van onjuiste verslaggeving.
Het betreft dan elke vorm van “excess compensation” ofwel extra betaling die een bestuurder heeft ontvangen gedurende een periode van drie jaar, voorafgaand aan de datum dat de cijfers moesten worden gecorrigeerd.
Extra betaling definieert men als het verschil tussen wat de bestuurder is uitbetaald en wat hij gekregen zou hebben als de verslaggeving juist was geweest.

Vragen
Er zijn over dit wetsvoorstel de nodige vragen te stellen:
  1. Waarom laat men dit niet over aan de markt, in de vorm van gedragscodes, al of niet op vrijwillige basis en moet dit een wetsvoorstel worden opgenomen?
  2. Waarom beperkt men zich niet tot onterechte betalingen, net als in Amerika, die het gevolg zijn van materiële onjuistheden in de verslaggeving?
  3. Waarom geldt de regeling voor alle naamloze vennootschappen en niet voor alleen beursgenoteerde vennootschappen?
  4. Waarom geldt de regeling niet alleen voor bestuurders maar ook voor de dagelijkse beleidsbepalers (wie dat ook mogen zijn).
  5. Waarom geldt de regeling alleen voor het topmanagement en niet voor bijv. handelaren in dienst van een financiële instelling die ook verantwoordelijk kunnen zi8jn voor onverwacht grote verliezen (zie Jerome Kerviel)
  6. Waarom is de regeling alleen achteraf en schrijft men niet voor dat deze vooraf in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen?
  7. Wat verstaat men onder bonussen? Is dat alle prestatiegerelateerde beloning, of valt daar alleen de uitbetaling in aandelen of opties onder?
  8. Wat is nu een buitensporige bonus? De omschrijving daarvan is nogal vaag en biedt de mogelijk betrokkenen weinig rechtszekerheid.
  9. Het Financieele Dagblad maakt op haarwebsite melding van een termijn van vijf jaar. Is dat juist, waar komt die termijn vandaan want die is niet te vinden in het persbericht. Waaropm vijf jaar en niet de vooralsnog gangbare termijn van 3 jaar?
Zoals gezegd moeten we het voorlopig doen met nogal summiere informatie. Zeker is wel dat deze wetgeving tot veel discussie zal leiden.
Vraag is ook of het nu echt zal helpen. Het is heel goed mogelijk dat de wet tot onvoorziene neveneffecten zal leiden. Bijvoorbeeld dat men de wet zal omzeilen door een verhoging van het vaste salaris en verlaging van het prestatiegebonden deel. Dat staat dan weer haaks op de wens om een einde te maken aan hoge salarispakketten die niet gekoppeld zijn aan de prestaties van ondernemingen.
 Conclusie
Gaat men nu niet te overhaast te werk en is deze middel nu echt wel het juiste middel om ongewenst gedrag aan te pakken. Bovendien, wat is nu de empirische onderbouwing? Op z’n best kan men stellen dat de \gn. clawback clausules een “best practice” in ontwikkeling zijn.

Wil u een voorlopig oordeel van mij?
Het is kortweg “kwakzalver-wetgeving”, ofwel nutteloze wetgeving ter genezing van een kwaal die blijkbaar ineens het vrijwel gehele bedrijfsleven schijnt te treffen.

donderdag 9 september 2010

Het verhaal van Dirk Scheringa

Vandaag is het boek "Project Homerus: Het miljardenspel met DSB" gepubliceerd dat is geschreven door Kirsten Verdel.
Ik heb het boek zelf nog niet gelezen, maar dat zal ik zeer zeker doen.
Nu kan ik alleen nog reageren op de verschillende verhalen in de pers. Daarbij verbaas ik me overigens altijd over de snelheid waarmee de journalisten zo'n boek lezen en hun mening klaar hebben.
Voorlopig is de algemene mening dat het boek geen journalistieke of geschiedkundige zoektocht is naar de waarheid. Het is een beschrijving van de manier waarop het kamp DSB het allemaal heeft beleefd, verteld door een adviseur van Dirk. Dat zou er op mogen wijzen dat het een nogal subjectief verhaal is.

De komende tijd kunt u van mij een gedetailleerde analyse verwachten.
Ik verwacht in allerlei nieuwsrubrieken de nodige aandacht voor het boek, omdat dit weer een mooie kans biedt voor Scheringa om zijn blazoen op te poetsen.
Vandaar enige citaten uit het rapport van de onderzoekscommissie Scheltema dat u beslist bij de hand moet houden om te kijken wat er nu waar of niet waar is. Het volledige rapport is overigens nog steeds zeer de moeite waard om te lezen.
"Scheringa was tegelijkertijd voorzitter van de RvB en (indirect) enig aandeelhouder (directeur-grootaandeelhouder). Als aandeelhouder had hij de bevoegdheid zijn medebestuurders, alsook de commissarissen, te benoemen en te ontslaan. Er was daardoor sprake van het ontbreken van een machtsevenwicht in de leiding. Scheringa beschouwde de bank als zijn bedrijf.

De deskundigheid en de belangstelling van Scheringa lagen op het terrein van de kredietbemiddeling en niet op het bancair gebied. Daardoor werd het functioneren van de bank gekenmerkt door een onbalans tussen zijn commerciële invalshoek, gericht op groei van de onderneming en het behalen van winst, en de bancaire benadering, waarin beheersing van risico‘s en de financiële soliditeit centraal moeten staan.

De dominante positie van de directeur-grootaandeelhouder kreeg extra accent door het tegengestelde belang dat bestond tussen DSB Bank en DSB Beheer, de houdstermaatschappij waarin de grootaandeelhouder ook activiteiten op sportief en museaal terrein had ondergebracht. Die belangen werden onvoldoende uit elkaar gehouden – er bestond lange tijd geen behoorlijke regeling voor het vertegenwoordigen van de bank bij tegenstrijdig belang – met als gevolg dat bij de besluitvorming de korte termijn belangen van de aandeelhouder hebben geprevaleerd boven de lange termijnbelangen van DSB Bank.

Kredietverlening van DSB Bank aan DSB Beheer had niet moeten geschieden; in elk geval niet in de omvang die het vanaf de tweede helft 2007 heeft gekregen. Zij heeft de bank kwetsbaar gemaakt voor de financiële ontwikkelingen bij DSB Beheer.

De RvC werd door de RvB onvoldoende serieus genomen en slecht geïnformeerd, maar stelde zich zelf ook te passief op. Daardoor genoot de RvC onvoldoende gezag en was ook in eigen ogen meer een raad van advies. De Commissie concludeert dat het toezicht door de RvC onvoldoende is uitgeoefend.

Naar het oordeel van de Commissie heeft de DSB Bank onvoldoende adequaat gereageerd op de problemen waarmee zij werd geconfronteerd. Zij heeft haar verdienmodel niet tijdig aangepast aan de maatschappelijke kritiek en de strenger wordende regelgeving. Zij heeft ook niet voldoende oog gehad voor de eisen van prudent beleid waaraan een bank moet voldoen. Als gevolg daarvan was in de zomer van 2009 een situatie ontstaan waarin DSB Bank weinig toekomst meer had. De winstgevendheid en de vermogenspositie waren uitgehold en de onzekerheid over de claims van klanten en de liquiditeitsontwikkeling bij DSB Beheer, vormden een ernstig risico voor haar voortbestaan."
Ik ben benieuwd of dit op feiten gebaseerd onafhankelijke oordeel nog aan de orde komt in de berichtgeving.

woensdag 8 september 2010

De betrokken aandeelhouder?

Het Europees groenboek inzake corporate governance van financiële instellingen kan ook in Amerika op belangstelling rekenen.
Business Law Prof Blog gaat daarbij met name in op de rol van de aandeelhouders.
Het groenboek geeft een viertal redenen waarom aandeelhouders geen interesse hebben in de gang van zaken bij financiële instellingen of waarom zij zo passief zijn (paragraaf 3.5):
  1. bepaalde rendabiliteitsmodellen, gebaseerd op het bezit van een portefeuille met
    verschillende effecten, hebben als gevolg dat het eigendomsbegrip dat gewoonlijk met het bezit van effecten verbonden is, hiervan wordt losgemaakt of zelfs verdwijnt;
  2. de kosten die op de institutionele beleggers zouden rusten als zij zich actief zouden willen inzetten voor de governance van de financiële instelling, kunnen mede een ontradend effect veroorzaken, in het bijzonder als deze beleggers slechts over een minieme participatie  beschikken;
  3. belangenconflicten (hiermee wordt bedoeld dat institutionele beleggers eerder op de korte termijn dan op de lange termijn willen beleggen);
  4. het ontbreken van effectieve rechten om hun controle uit te oefenen (in bepaalde rechtsgebieden hebben aandeelhouders bijvoorbeeld geen stemrecht inzake de beloning van bestuurders), het handhaven van bepaalde belemmeringen voor het grensoverschrijdend uitoefenen van het stemrecht, de onzekerheden betreffende bepaalde juridische begrippen (bijvoorbeeld "samenwerking") en het verspreiden door de financiële instellingen van informatie die te complex en te weinig leesbaar is voor de aandeelhouders, in het bijzonder betreffende risico's, kunnen er in diverse mate toe bijdragen dat beleggers worden ontraden actief te participeren in de financiële instellingen waarin zij beleggen.
De Commissie is zich er overigens van bewust dat deze problematiek niet alleen de financiële instellingen betreft maar ook geldt voor andere beursgenoteerde ondernemingen
In een reactie hierop stelt de European  Federation for Retirement Provision (EFRP) dat pensioenfondsen (en andere aandeelhouders) voor zichzlef moeten kunnen beslissen of meer betrokkenheid van aandeelhouders de moeite waard. De federatie erkent wel dat meer betrokkenheid bevorderen een goede beleidslijn is. Ook ons eigen Eumedion is geen voorstander van te veel en gedetailleerde Europese corporate governance voorschriften. Wel toont Eumedion zich voorstander van het opstellen van een aantal ‘high level’ gedragsprincipes voor institutionele beleggers.

Business Law Prof Blog zoemt in op het eerste argument en beklemtoont dat aandeelhouders geen eigenaren zijn. Een boodschap die ook ik al verschillende malen heb gebracht. Recent nog in een artikel in de Holland Management Review over Aandeelhouderswaarde.
Joshua Feershee van het blog stelt dat hij niet goed kan inzien hoe meer betrokkenheid van aandeelhouders de financiële crisis had kunnen voorkomen. Aandeelhouders verkopen vaak hun aandelen als zij niet tevreden zijn met het beleid van de onderneming of als zij op de hoogte komen van problemen die niet meer op te lossen zijn. Als een onderneming in de problemen zit kunnen aandeelhouders stemmen wat ze willen, maar er is veelal niets meer over om zicht druk om te maken.
Feershee ziet niet in waarom meer verplichte aandeelhoudersbetrokkenheid het antwoord is, als aandeelhouders al heel lang niet meer betrokken zijn.
In mijn artikel noem ik dat het probleem van de "verdwenen aandeelhouder'.
We kunnen wel keer op keer stellen dat er trouwe aandeelhouders moeten zijn (als vermeende oplossing voor een aantal governance problemen), maar deze categorie aandeelhouder is helaas een bedreigde diersoort geworden.

maandag 6 september 2010

Boekbespreking

Collega Wallage heeft in het juli/augustus nummer van het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie mijn nieuwste boek "Grondslagen van Corporate Governance" besproken.
Het bespreken van een boek is geen makkelijke zaak en ik dank de auteur hiervoor dan ook van harte.
Dit temeer omdat de bespreking lovend is en dat stemt natuurlijk elke schrijver tevreden.
Er zijn echter twee zaken waarmee ik met Philip Wallage van mening verschil en die wil ik u niet onthouden.
 Wallage stelt allereerst:
"Verder valt op dat de auteur soms zodanig kritisch is dat de objectiviteit in gevaar komt (bijvoorbeeld in het hoofdstuk Prestatiebeloning, waarin de nadelen van variabele beloning eenzijdig worden benadrukt). Pruijm concludeert zonder nuance dat variabele beloning voor de top niet werkt en dat negatieve bijeffecten optreden (bonusblindheid en gaming)."
In het betrokken hoofdstuk 4 Prestatiebeloning, ga ik uitgebreid in op de voor- en nadelen van prestatiebeloning en daarbij komen verschillende perspectieven aan de orde. Een daarvan is de vraag of prestatiebeloning wel werkt. Daarover zeg ik het volgende:

De empirische constatering is dat prestatiebeloning vaak niet leidt tot betere prestaties of dat in ieder geval geen bewijs te vinden is voor de prikkelwerking van variabele beloning voor topmanagers, zoals door veel onderzoekers is aangetoond (Cools 2005, Harris 2008). Voorstanders van prestatiebeloning verwijzen vaak naar studies over stukloon waar wel een positieve relatie is gevonden. Dat is waar, maar die relatie is nu eenmaal niet aangetoond bij de beloning van topmanagers en bovendien vergeet men daarbij dat er vaak sterke negatieve bijeffecten optreden: bonusblindheid en gaming.
In een leerboek moet nu juist vermeden worden om de objectiviteit in gevaar te brengen. Daarvoor heb ik dan ook mijn uiterste best gedaan. Van elk behandeld thema probeer ik zo goed mogelijk de "communis opinio" te geven en waar nodig afwijkende denkbeelden te beschrijven. Subjectieve vooroordelen van de auteur spelen daarbij geen enkele rol en normatieve uitspraken zijn alleen te verwachten als deze empirisch kunnen worden onderbouwd. Zeker geldt dat voor een zo gevoelig thema als de beloning van de top in het bedrijfsleven.
Vandaar ook dat in dit hoofdstuk de beloningssystemen uitgebreid besproken worden, alsmede verschillende initiatieven (van de VEB, de Adviescommissie Toekomst Banken e.d.) om in ons land tot een beheerst beloningsbeleid te komen.
Me dunkt dat er van een zeer genuanceerde behandeling sprake is van de problematiek, waar alle gezichtspunten uitgebreid behandeld worden op een objectieve manier.
 De conclusie van Wallage is dan ook volkomen onjuist en ik mag wel zeggen niet onderbouwd en zeker ook ongenuanceerd
Ten tweede stelt Wallage na lofuitingen over de toepasbaarheid in het hoger beroepsonderwijs:
"Wel is het boek iets minder geschikt voor universitaire opleidingen vanwege de louter beschrijvende aard en beperkte aandacht voor onderzoek. Daar komt bij dat in de masterfase veelal Engelstalige literatuur wordt gebruikt."
Deze opmerking ontgaat me volkomen. Het boek is helemaal niet louter beschrijvend van aard, maar schenkt veel aandacht aan de laatste theoretische inzichten en geeft ook uitgebreid aandacht aan het meest actuele onderzoek. De uitgebreide literatuurlijst, de vele verwijzingen naar relevant en actueel wetenschappelijk onderzoek, tonen dat naar mijn mening duidelijk aan.

Dat in de masterfase veelal Engelstalige literatuur worden gebruikt is mij in mijn lange leven als docent beslist niet ontgaan en daarvoor is dit boek ook niet geschreven. Het is bestemd voor gebruik in het laatste jaar van de bachelorfase en die is (gelukkig zou ik bijna zeggen) nog steeds Nederlandstalig.

Behalve op deze twee punten bedankt ik collega Wallage hartelijk voor zijn positieve beoordeling. Ik citeer:
"Al met al geeft het boek een compleet beeld van de stand van zaken en behandelt het de belangrijkste actoren en mechanismen. Het is helder geschreven, goed leesbaar en wordt ondersteund door een website waar docenten en studenten aanvullende informatie kunnen vinden. De uitgave is rijkelijk gelardeerd met voorbeelden, cases en oefenvragen."

donderdag 2 september 2010

Sluiting Organon

Vandaag is bekend geworden dat het Amerikaanse farmaconcern MSD de geplande ontmanteling van Organon in Oss uitstelt. De zitting die voor vandaag bij de Ondernemingskamer op de rol stond, is opgeschort. De komende vier maanden worden gezamenlijk alternatieven verkend die tegemoetkomen aan de belangen van alle betrokken partijen
De rechtbank zou de klacht van de ondernemingsraad en de raad van commissarissen van Organon behandelen.

De ondernemingsraad vond dat het Amerikaanse moederbedrijf MSD hen onvoldoende en niet tijdig had geïnformeerd over de saneringsplannen.
De Ondernemingsraad dient volgens artikel 25 van de Wet Ondernemingsraden om advies te worden gevraagd door de directie.over vrijwel alle strategische besluiten. Dat advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het advies van de ondernemingsraad van wezenlijke invloed kan zijn. Bij verschil van mening tussen de ondernemer en de ondernemingsraad moet de ondernemer de uitvoering van zijn besluit een maand opschorten. In die maand kan de ondernemingsraad beroep aantekenen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer.

De raad van commissarissen keurt de plannen bovendien af omdat ze niet in het belang zouden zijn van de vennootschap. Goedkeuring van commissarissen is bij Organon verplicht omdat deze onderneming onder het (verlichte) structuurregime valt. Conform artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek deel II is goedkeuring van commissarissen verplicht bij een ingrijpende wijziging van de arbeidsomstandigheden.
Als commissarissen goedkeuring weigeren en de directie haar besluit toch uitvoert kan de raad de uitvoering in kort geding tegenhouden, of aanleiding zijn tot een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer die zou kunnen leiden tot het oordeel dat van wanbeleid sprake is.

Op basis van deze bepalingen leek het een keiharde zaak voor de ondernemingsraad en de raad van commissarissen. Dat zal de reden ook wel zijn dat MSD voorlopig zijn voorstel intrekt.

De grote vraag is en blijft waarom de Nederlandse directie van Organon kennelijk verzuimd heeft toestemming aan de raad van commissarissen te vragen en advies van de ondernemingsraad.
De raad van commissarissen is weliswaar geïnformeerd over de mededeling van MSD maar heeft er kennelijk niet over kunnen besluiten.
Een merkwaardige zaak, want de Nederlandse directie had de Amerikaanse moeder toch moeten wijzen op het feit dat een besluit vanuit Amerika niet zondermeer in Nederland kan worden uitgevoerd zonder aan de wettelijke voorschriften te voldoen.

Het blijft natuurlijk mogelijk dat de Nederlandse directie helemaal niet in de plannen is gekend, maar dan vraag ik me af waarom deze geen protest heeft aangetekend en de verdere actie aan de ondernemingsraad en de raad van commissarissen heeft overgelaten.

woensdag 1 september 2010

Falende accountants

Er zijn van die dagen dat het niet plezierig is om registeraccountant te zijn.
Zoals veel kranten melden is het met de kwaliteit van de accountantscontrole slecht gesteld.
Het Financieele Dagblad schrijft bijvoorbeeld:
"De kwaliteit van accountants die bouw- en vastgoedbedrijven controleren schiet ‘structureel’ tekort. Ook accountants in de publieke sector en de autoindustrie laten grote steken vallen.
Dat concludeert de financiële toezichthouder AFM na onderzoek bij de vier grootste accountantskantoren KPMG, Ernst & Young, Deloitte en PricewaterhouseCoopers (PwC). De AFM heeft controledossiers van 46 ondernemingen over het boekjaar 2008 doorgelicht."
Uit het onderzoek van de AFM blijkt dat de kwaliteit van de accountantscontrole bij meerdere Big 4-kantoren structureel tekortschiet. Ik citeer:
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van het bestaan en de waardering van financiële activa, onderhanden werk, de balanspost auto’s en de balanspost onroerend goed;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de beoordeling of sprake is van aanwijzingen die duiden op fraude of andere overtredingen van wet- en regelgeving;
  • een onvoldoende uitvoering van vereiste werkzaamheden wanneer wordt gesteund op werkzaamheden die zijn uitgevoerd door een andere accountant, interne accountantsdienst of deskundige;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de beoordeling of de door de cliënt veronderstelde continuïteit van de bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar is;
  • het uitvoeren van onvoldoende werkzaamheden ten aanzien van de volledigheid van de omzet.
Je hoeft geen accountant te zijn om te constateren dat het uitgevoerde werk ver beneden de maat is.
Bedenk daarbij ook dat het de vier grootste en meest toonaangevende accountantskantoren betreft en dan ligt de conclusie voor de hand dat deze kantoren zich diep moeten schamen.
Dat dit geen toevalligheid is toont het volgende citaat van de AFM:
"De accountantsorganisaties accepteren in meerdere gevallen binnen hun eigen organisatie een te lage kwaliteit van de accountantscontrole en treden in onvoldoende mate op tegen schendingen van de regels door hun medewerkers." 
Collega Pheijffer noemt het AFM-rapport in zijn weblog terecht een gitzwarte bladzijde voor het accountantsberoep.

In een radio-interview op BNR noemt Berry Wammes, directeur van beroepsorganisatie Nivra,  het rapport suggestief, omdat de handtekening bij de jaarrekening terecht is gezet. Volgens het Financieele Dagblad vindt voorzitter Ruud Dekkers van het Nivra dat het AFM ten onrechte een "agressieve toon" aanslaat.
Dat lijkt me overigens niet de juiste toon, omdat Steven Maijoor, de betrokken directeur van de AFM keihard zegt dat de grote kantoren weliswaar de afgelopen tijd belangrijke slagen hebben gemaakt in de kwaliteitsbewaking, maar dat het niet voldoende is geweest.
Dat is volgens hem "ernstig.'
Kortom: probeer niet weg te komen door de boodschapper van het slechte nieuws weg te zetten door over de toonzetting te klagen. Slecht werk is en blijft slecht werk. Mooier kan ook Steven Maijoor het niet maken.

In dat zelfde artikel zegt Rients Abma, directeur van Eumedion, dat de grote beleggers bezorgd zijn over het AFM-rapport. Stichting Eumedion, die grote institutionele beleggers vertegenwoordigt, wil 'op korte termijn helderheid'.
Dat lijkt me terecht, want slecht controlewerk roept inderdaad vragen op over de juistheid van de aan de aandeelhouders gepresenteerde jaarrekeningen. Abma zegt het niet met zoveel woorden, maar ik denk dat hij zich bekocht voelt door slecht onderbouwde accountantsverklaringen. Dat gevoel zal er ook wel zijn bij veel auditcommissies.

Voorzitter Dekkers vindt overigens ook dat de toezichthouder een aantal conclusies trekt die ‘niet door de feiten worden ondersteund, want in geen van de gevallen is een accountantsverklaring ten onrechte verstrekt’.
Ook directeur Berry Wammes roept dat  de jaarrekening klopt, maar dat lijkt in tegenspraak met het feit dat het controlewerk dat tot deze conclusie leidt ver beneden de maat was.
Het kan toch nooit zo zijn dat er met slecht werk toch sprake is van voldoende zekerheid om een jaarrekening goed te keuren?
Wie dat zegt neemt het accountantsberoep en de klanten blijkbaar niet serieus en dat lijkt me voor een beroepsorganisatie een slechte zaak.
Van een accountant mag verwacht worden dat zijn uitgevoerde werk aan geen enkele twijfel onderhevig is en dat hij zijn oordeel uitspreekt, gebaseerd op een stevig fundament (ofwel in accountantsjargon: deugdelijke grondslag).

Zowel bij de boekhoudschandalen als bij de kredietcrisis is de rol van de accountants als toezichthouder ernstig ter discussie gesteld. Blijkbaar zijn deze gebeurtenissen nog niet voldoende reden geweest om tot fundamentele verbeteringen te komen.
Je zou de vraag kunnen stellen wat er in hemelsnaam voor nodig is om accountants zo ver te krijgen dat ze hun werk naar behoren gaan doen?
Is dat dan toch nationalisering, zoals mijn gewaardeerde collega Bindenga ooit voorstelde?

Bij de start

Corporate governance of behoorlijk ondernemingsbestuur is een begrip dat velen raakt en ook boeit. Dit niet in het minst door de vele spraakmakende voorbeelden van slecht ondernemingsbestuur of zelfs wanbeleid, graaiende topmannen, onmachtige commissarissen, falende toezichthouders en teleurgestelde werknemers en klanten
Het valt mij op dat het in de discussie vaak ontbreekt aan feitelijke kennis over het nog jonge vakgebied corporate governance.
Probeert u zelf eens de volgende stellingen met ja of nee te beantwoorden:
  1. Corporate governance gaat over de verhouding tussen directie, raad van commissarissen en aandeelhouders van een beursgenoteerde vennootschap
  2. Aandeelhouders zijn de eigenaren van de onderneming
  3. De aandeelhouders hebben te veel macht gekregen door de Code Tabaksblat
  4. Amerikaanse aandeelhouders hebben meer macht dan Nederlandse aandeelhouders
  5. Nederlandse werknemers hebben veel te weinig rechten gekregen in de Code Tabaksblat
Ik denk dat u de meeste vragen wel met “ja’ zult hebben beantwoord en dat is helaas fout.
Bij Corporate Governance spelen veel meer krachten en actoren een rol dan alleen directie, commissarissen en aandeelhouders. Aandeelhouders zijn geen eigenaren van de onderneming en hebben door de Structuurwet van 2004 meer macht gekregen en niet door de Code Tabaksblat.
Nederlandse aandeelhouders hebben veel meer macht dan Amerikaanse aandeelhouders.
Werknemers komen weliswaar niet aan bod in de Code Tabaksblat maar hebben in internationaal perspectief relatief veel rechten gekregen d.m.v. het instellen van ee ondernemingsraad.

 
Het vaak ontbreken van kennis in het debat over behoorlijk ondernemingsbestuur is dan ook de belangrijkste reden voor het schrijven van dit weblog.
Bij belangrijke gebeurtenissen op het gebied van corporate governance kunt u van mij deskundig commentaar verwachten, gebaseerd op een grondige analyse van de feiten.
Het motto daaarbij is "moeilijke dingen makkelijk maken", dat betekent dat u van mij kunt verwachten dat er op een compacte, en makkelijk toegankelijke manier wordt geschreven zodat een zo groot mogelijk doelgroep bereikt kan worden.
Daarbij is het de bedoeling dat dit weblog kan dienen als een forum voor een constructieve discussie tussen de auteur en de lezers. Reacties van lezers zijn daarom van harte welkom.