donderdag 25 december 2014

Fijne Feestdagen!

Ik wens hierbij alle lezers van dit weblog fijne feestdagen en een goed 2015.
Ook in 2015 hoop ik dat de groei van het aantal lezers nog verder stijgt en dat ik u mag voorzien van commentaar op al datgene wat er op het gebied van corporate governance gebeurt.
Foto: Brad Wilson
Ik dank u voor uw aandacht en vele reacties.

Daarnaast ben ik ook erg blij met de goede ontvangst van de tweede druk van mijn boek "Grondslagen van Corporate Governance."
Het wordt bij steeds meer opleidingen gebruikt en de reacties van docenten en studenten zijn uitermate positief.
Kortom 2014 was publicitair een goed jaar.
Voor wat betreft 2015 zal er ongetwijfeld weer het nodige gebeuren in dit mooie vakgebied.
Ik zal mijn best blijven doen de ontwikkelingen te volgen en van commentaar te voorzien.
Heeft u de komende tijd een rustig moment, dan raad ik u aan eens te kijken naar de prachtige foto's van dieren van Brad Wilson (www.bradwilson.com).

vrijdag 12 december 2014

Raad van Toezicht AFM schiet te kort

Minister Dijsselbloem kwam vandaag met onverwacht nieuws, het interne toezicht op de Autoriteit Financiële Markten (AFM) functioneert niet goed.
Volgens het Financieele Dagblad van vandaag:
"Minister Jeroen Dijsselbloem van Financiën wil dat het interne toezicht op de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verbetert. De raad van toezicht van de financiële waakhond gaat op de schop, meldt Dijsselbloem vrijdag na afloop van de ministerraad.
Voorzitter George Möller moet het veld ruimen. Het momenteel enige andere lid van de raad van toezicht, Diana van Everdingen, mag aanblijven. Verder pleit de minister voor eenduidige regels voor integriteit en gedrag. Ook moeten er duidelijke normen komen om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen."
Het is allemaal het gevolg van een kritisch rapport dat in opdracht van de minister werd opgesteld en dat vandaag naar de Kamer is gestuurd.
Aanleiding voor dat onderzoek een aanhoudende discussie binnen de raad over wat er verwacht mag worden van een interne toezichthouder in termen van compilatie, nevenfuncties en integriteit.

In de brief aan de Kamer zegt de minister . . . "Gelet op bovenstaande (lees het onafhankelijke onderzoek) vind ik het wenselijk om stappen te nemen waarmee het vertrouwen in een goed functionerende raad van toezicht van de AFM verder wordt versterkt en in de toekomst kan worden gewaarborgd."

Onvoldoende afstand
Misschien wel de belangrijkste conclusie is die over de manier waarop wordt omgegaan met nevenfuncties door de leden vangen raad van toezicht.
"4. Er is onvoldoende afstand gehouden van de instellingen die onder toezicht staan, en ook eventuele adviesfuncties zouden daar niet moeten worden vervuld. "
Volgens onderzoekers is het conform de statuten van de AFM verboden om een nevenfunctie te vervullen bij een instelling die over een vergunning van de AFM en/of DNB beschikt, of is opgenomen in de registers van de AFM en/of DNB.
Er wordt door de leden echter onder meer deelgenomen in de raden van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen. Jaarverslagen van deze ondernemingen staan onder toezicht van de AFM.
Ook is het vreemd dat er in de Raad van Toezicht geen gestructureerde gezamenlijke afweging plaatsvindt t.a.v. individuele nevenactiviteiten.
"In principe is het accepteren van een nevenfunctie een individuele beslissing van het lid dat de nevenfunctie gaat bekleden."
Het rapport beveelt dan ook aan dat leden van de Raad van toezicht geen bestuurs- of adviesfuncties dienen te bekleden bij de ondertoezichtgestelden van de AFM.
Elke adviesfunctie, in welke vorm dan ook, en elke dienst, in welke vorm van ook van een lid van de raad aan een ondertoezichtgestelde wordt uitgesloten.
Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen binnen en buitenlandse nevenfuncties.

Nevenfuncties
Op de website van de AFM is het volgende terug te vinden over de nevenfuncties van leden van de Raad van Toezicht:
  • Joop Feilzer was onder meer non-executive director bij het Euro Trust-fonds van vermogensbeheerder Henderson, commissaris bij Holding Nationale Goede Doelen Loterijen en bestuursvoorzitter van Stichting Obligatiehouders German Retail Fund;
  • Maarten Schönfeld is onder meer commissaris bij Fugro en Arcadis;
  • George Möller is onder meer lid van de raad van toezicht van NasdaqDubai, niet-uitvoerend directeur van het Wintor Futures Fund op de Britse Maagdeneilanden en voorzitter van de raad van advies van Amsterdam Institute of Finance;
  • Henriette Prast was commissaris bij de Staatsloterij.
Je kunt op basis van deze opsomming inderdaad hier en daar kanttekeningen zetten bij het "op afstand staan" van de leden van de raad van toezicht.
Maar er moet meer aan de hand zijn, anders had de minister niet ingegrepen.
Over de overige nevenfuncties, zoals advieswerk bijvoorbeeld komen we bijvoorbeeld niets te weten. Vermoedelijk ligt daar de oorzaak van het probleem.
Nogmaals, dat blijft gissen, want er is geen onderliggend bewijs voor.

Wel blijft het opvallen dat Feilzer, Schönfeld en Möller voor het aflopen van hun benoemingstermijn aftreden of misschien wel moeten aftreden. De twee eerstgenoemden hebben dat overigens al gedaan. Möller blijft aan tot er een nieuwe voorzitter is gevonden.
Mevrouw Prast was al eerder afgetreden na het aflopen van haar benoemingstermijn. Zij is overigens niet herbenoemd en dat duidt misschien ook op problemen met nevenfuncties of haar kritische opstelling hierover.
Het momenteel enige andere lid van de raad, Diane van Everdingen, mag nog wel aanblijven.
Er moet wel haast sprake geweest zijn van de schijn van belangenverstrengeling anders is deze gedwongen snelle leegloop niet te verklaren.
De vraag is dan: hoe erg is dat?

Gevolgen
Laat ik voorop stellen dat ik van mening ben dat een toezichthouder ook voor zijn eigen governance aan de hoogste eisen moet voldoen.
Toch hebben de genoemde omissies in het rapport niet geleid tot het vinden van frauduleuze praktijken of belangenverstrengeling. Ook is er geen aanwijzing dat met voorkennis of anderszins met de kennis van de toezichthouder in privébelang is gehandeld.
Blijft alleen over de constatering dat er onvoldoende afstand is gehouden van de instellingen die onder toezicht staan.
Wat dat dan voor gevolgen heeft gehad voor het toezicht is onbekend, in ieder geval niet fraude of belangenverstrengeling want dan had men dat wel gemeld.
In de pers begrijpt men dit overigens niet.
Bij het Financieele Dagblad zie ik bijvoorbeeld een kop als:
"Er ligt een kritisch rapport over de integriteit van de raad van toezicht van de AFM. Voorzitter George Möller moet het veld ruimen."
Dat is natuurlijk een vlag die de lading niet dekt en betrokkenen onnodig schade toebrengt.


Wat was dan wel het geval?
We kunnen vermoeden dat de onafhankelijkheid van de leden van de raad in sommige gevallen in het geding is geweest door advieswerk, lezingen, workshops e.d.
Als je dat weegt aan de voorbeeldfunctie van de AFM en de sector waarop zij toezicht houdt dan is de enige conclusie dat er blijkbaar geen enkele twijfel mag bestaan aan de betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de Raad van Toezicht, waarbij elke schijn van belangenverstrengeling dient te worden voorkomen.
Ik deel deze mening volledig en denk dat vanuit dit licht bezien de minister terecht heeft ingegrepen.
Ook de 26 aanbevelingen uit het onderzoeksrapport bevatten vele goede elementen om het toezicht en compliance te verbeteren.
Ik heb echter nog wel 1 vraag.

Waar vinden we de nieuwe toezichthouders?
De minister wil de lat hoog leggen als het gaat om het aantrekken van nieuwe toezichthouders.
De vraag is dan echter wel wie er nog toezichthouder wil worden bij de AFM?
Als je bekwame toezichthouders wil aantrekken is de propositie van de AFM namelijk niet zo heel erg aantrekkelijk.
In de praktijk betekent dit dan dat je bijna alle andere (betaalde) nevenfuncties moet opzeggen zoals commissariaten en je ook bijna geen advieswerk e.d. meer kunt doen of daarin ernstig beperkt wordt.
De zo gewenste afstand betekent dat je feitelijk bijna alleen nog voor de AFM mag werken,.
Dat dan allemaal voor een relatief bescheiden beloning t.o.v. bijvoorbeeld een commissariaat bij een beursgenoteerd fonds of advieswerk.

Dat is ook gelijk de grote omissie in het rapport. Men legt de lat hoog, zonder aan te geven wat dat in de praktijk gaat betekenen.
De kernvraag beantwoorden, wanneer wordt betrouwbaarheid en onkreukbaarheid aangetast, lijkt mij 
de enige oplossing voor dit toezichtsdilemma.
Dat doet het rapport echter niet en dat valt te betreuren.
Als je zo vaag bent over de invulling van dat begrip "afstand houden" en je tegelijkertijd een minister ziet die maar al te gretig drastisch ingrijpt, dan rest mij alleen enig medelijden met de betrokken toezichthouders en de AFM.
Dat wil overigens niet zeggen dat de AFM niet in staat zal blijken nieuwe toezichthouders aan te trekken. Ik denk dat er best wel toppers te vinden zijn die het prima vinden om bij een instituut als de AFM in de Raad van toezicht te gaan zitten.
Natuurlijk betekent dat afstand doen van andere commissariaten e.d maar dan bekleed je wel een positie met grote maatschappelijke verdienste en dat is ook heel wat waard.

Tenslotte nog dit: ik heb enige jaren geleden met veel plezier een interimopdracht gedaan bij de AFM. Dat heeft natuurlijk mijn eigen "afstand" verkleint, maar niet mijn sympathie voor deze mooie organisatie.
In ieder geval is van belangenverstrengeling geen sprake, want dat was jaren geleden.

maandag 8 december 2014

Nieuwe handreiking accountant en corporate governance

Op 3 december 2013 bracht de Nederlandse Bond van Accountants (NBA) een nieuwe concept-handreiking uit over de accountant en corporate governance informatie.
Ik heb dit concept uitgebreid besproken in mijn weblog van 2 januari 2014.
Daarin was ik nogal negatief over de handreiking en daarom zeer benieuwd wat de NBA op basis van de consultatie zou gaan wijzigen.
Op 29 oktober 2014 verscheen een nieuw concept van deze handreiking ter consultatie.

Corporate governance verklaring
Voornaamste wijziging is dat, de voorgestelde aanvullende werkzaamheden ten aanzien van de naleving van de principes en best practice bepalingen van de de Nederlandse corporate governance code door de accountant, zijn vervallen.
Het NBA vond toen ook dat de accountant over deze werkzaamheden in zijn verklaring moet rapporteren.
Over beide zaken is in deze handreiking niets meer te vinden. Dit overigens tot verdriet van Eumedion, de vereniging van zakelijke beleggers.
Deze vereniging vindt dat er wel degelijk behoefte is aan onderzoek door de accountant van de corporate governance verklaring.
Zoals in het eerder door mij geschreven weblog over dit onderwerp ben ik hiervan een tegenstander. Zoals ik toen aangaf:
"U ziet het goed, het betreft een inhoudelijke toetsing, waar beleggers niet om hebben gevraagd en waarvan zij zich zelfs afvragen of dat nu wel zo verstandig is. Vervolgens komt er dan een nogal stellig geformuleerde uitspraak over de uitkomst van het onderzoek terwijl een normenkader ontbreekt.Waarom er een aparte verklaring moet worden uitgebracht is mij niet duidelijk?Daarbij leidt het ongetwijfeld weer tot allerlei misverstanden en juridische claims.In het buitenland zie ik ook geen beweging naar deze nieuwe rol van de accountant en ik zie niet in waarom Nederland dit nu als eerste zou moeten doen.Anders geredeneerd denk ik dat de beroepsorganisaties van accountants in het buitenland helemaal geen reden ziet om deze controlewerkzaamheden aan te pakken."
Wat toetst de accountant?
De verdienste van deze nieuwe handreiking is dat duidelijk wordt aangegeven welke corporate governance informatie in het jaarverslag  de accountant nu wel en niet toetst. Zoals de NBA stelt:
"Het gaat hierbij niet om een uitbreiding van de wettelijke taak van de accountant ten aanzien van het jaarverslag, maar om het verduidelijken van de toetsingen die de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole uitvoert."
Bijlage 2 geeft een opsomming van de rapportageverplichtingen voor corporate governance informatie op basis van relevante wet- en regelgeving.
Bijlage 3 van de handreiking geeft een heldere opsomming van de werkzaamheden die de accountant verricht. Het betreft de best-practica bepalingen waarop de accountant een consistentietoets toepast.
Dat betekent dat deze informatie (Handreiking pag. 8):
  1. consistent is met de jaarrekening: het jaarverslag bevat geen materiële tegenstrijdigheden met de jaarrekening;
  2. consistent is met de bevindingen uit de jaarrekeningcontrole: het jaarverslag bevat geen materiële tegenstrijdigheden met de uitkomsten van de jaarrekeningcontrole, waaronder de bevindingen over de interne beheersing. 
Merkwaardige omissies
Eumedion stelt in haar reactie op de concepthandreiking het vreemd te vinden dat er op een aantal best-practice bepalingen geen toets wordt uitgevoerd. Ik citeer:
"Ook wordt ten onrechte geen toets uitgevoerd ten aanzien van best practice bepalingen II.3.1, II.3.2, II.3.3, III.2.1, III.2.3, III.6.1, III.6.2, III.6.5, IV.1.2, IV.3.11, V.1.3, V.2.3, V.3.1, V.3.2 en de principes II.3 en III.5."
Het betreft o.a. bepalingen over tegenstrijdige belangen van bestuurders en commissarissen, de onafhankelijkheid van commissarissen, stemrecht financieringspreferente aandelen, genomen beschermingsmaatregelen, interne procedures voor belangrijke financiële informatie, beoordeling functioneren externe accountant, en het functioneren van de interne auditor.
Ik begrijp dat eerlijk gezegd ook niet, want het ligt voor de hand alle best-practice bepalingen integraal te toetsen.
Een mogelijke verklaring kan zijn dat de NBA er van uitgaat dat de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole de nodige informatie over de naleving van een aantal best-practicus verkrijgt.
Dat betekent dat niet alle in de Code opgenomen best practice bepalingen daarin worden meegenomen.
Dat lijkt mij echter nogal discutabel, want dan kunnen er ondermeer heel wat best practices wegvallen uit de in bijlage 3 genoemde consistentietoets.
Dat begrip "aan de hand van de kennis verkregen uit de controlewerkzaamheden voor de jaarrekening" dekt bijvoorbeeld niet:
  • dat een bestuurder niet meer dan 2 commissariaten bij beursvennootschappen houdt;
  • de ontslagvergoeding van bestuurders;
  • persoonlijke leningen e.d. aan bestuurders;
  • bezoldigingsbeleid;
  • afwezigheid commissarissen.
Ik kan zo nog wel even doorgaan, maar het is bijzonder lastig om op basis van het beginsel "uit hoofde van de controlewerkzaamheden" te bepalen of er wel of geen toets plaatsvindt op bepaalde best practices.
Wat dit betreft is deze nieuwe concept handreiking geen vooruitgang en wordt de onduidelijkheid alleen maar groter.

Afzonderlijke beoordelingsverklaring?
In het rapport van de werkgroep Toekomst Accountantsberoep staat als maatregel 4.3 genoemd:
"4.3. De accountant geeft een afzonderlijke beoordelingsverklaring af bij het jaarverslag (zoals bedoeld in art. 2:391 BW). In deze beoordelingsverklaring bij het jaarverslag geeft de accountant expliciet zijn oordeel over de risicoparagraaf, continuïteitsanalyse en corporate governance informatie zoals opgenomen in dat jaarverslag. "
Terecht stelt Eumedion teleurgesteld te zijn dat hierover in de handreiking niet wordt gesproken. Temeer omdat bij de komende implementatie van de nieuwe Europese jaarrekeningrichtlijn door de accountant moet worden onderzocht of er materiële onjuistheden in het bestuursverslag zijn vastgesteld (art. 34 lid 1). Op basis van art. 35 van deze richtlijn moet dit oordeel ook in de accountantsverklaring worden opgenomen.
Ook beklemtoont Eumedion nog eens dat de corporate governance verklaring door beleggers als uiterst belangrijk wordt gezien evenals de controle daarop door de accountant.

Conclusie
Het wordt denk ik wel steeds duidelijker dat het publieke belang steeds meer belang hecht aan een adequate toetsing van de corporate governance verklaring van beursgenoteerde vennootschappen.
De beperkte toetsing die de accountant nu uitvoert a.d.h.v "de kennis verkregen uit de controlewerkzaamheden voor de jaarrekening" voldoet hier volstrekt niet aan.
Het lijkt vooralsnog te vroeg voor het accountantsberoep om aan deze reële vraag te gaan voldoen, gezien deze handreiking.

Los daarvan is deze concepthandreiking niet echt duidelijk over wat de accountant nu daadwerkelijk doet op basis van de huidige wetgeving, gebaseerd op de controlewerkzaamheden voor de jaarrekening.
Sterker nog, de uitleg daarvan is discutabel.
Ik ben dan ook benieuwd naar de uitleg over de door door Eumedion terecht geconstateerde ontbrekende best-practice bepalingen.

Het is en blijft een merkwaardige situatie.
Als je de NBA mag geloven kunnen we bouwen op de werkzaamheden die de accountant doet t.b.v. betrouwbaarheid van de governance informatie.
Kijk je daar door heen dan mag je je afvragen of dat wel met feiten is onderbouwd.
De jaarrekeningcontrole dekt maar een beperkt deel van de governance informatie.

Beweren dat je op basis daarvan meer kunt dan je doet is in feite het publiek voor de mal houden.
Het NBA moet een duidelijke keuze maken: of pleiten voor aanvullende werkzaamheden en een aparte verklaring, of helder zijn over de zeer beperkte bijdrage van de accountant in de betrouwbaarheid van de governance informatie op basis van de door hem uitgevoerde werkzaamheden voor de jaarrekeningcontrole.
Daarbij merk ik nogmaals op, dat het de huidige accountants aan voldoende kennis ontbreekt om een verklaring te geven dat het wel goed zit met de corporate governance van de gecontroleerde onderneming.
De huidige onderwijsprogramma's voor accountants zitten in overgrote meerderheid op een schamele 3 studiepunten voor dit mooie vak.
Dat is echt niet voldoende kennis om tot een afgewogen oordeel te komen.

woensdag 3 december 2014

Betere accountantscontrole: partner roulatie werkt

In Amerika is het via de Sox-wetgeving geregeld dat accountantskantoren elke vijf jaar de verantwoordelijke partner voor de jaarrekeningcontrole en de partner die de controle beoordeelt elke vijf jaar moeten vervangen door een ander (Sox art. 203). De audit commissie moet er op toezien dat dit gebeurt.

Uit recent onderzoek blijkt dat dit werkt. Volgens Laurion, Lawrence en Ryans:
"The main purpose of audit partner rotation is to bring a "fresh look" to the audit engagement while maintaining firm continuity and overall audit quality. Despite mandatory audit partner rotation being required in the U.S. for over 35 years, to-date there has been limited empirical evidence speaking to the effectiveness of U.S. auditor partner rotations given that audit partner information is not disclosed in U.S. audit reports. Using SEC comment letter correspondences to identify U.S. audit partner rotations, we provide initial evidence among publicly-listed companies suggesting that audit partner rotation in the U.S. supports a "fresh look" at the audit engagement. Specifically, we find that audit partner rotation results in substantial increases in material restatements (129 to 135 percent) and write-downs of impaired assets (one percent of market value). Overall, these findings suggest that audit partner rotation supports auditor independence and is an important component of quality control for U.S. accounting firms."
Het gaat hier niet om wisseling van een accountantskantoor, zoals bij ons verplicht is. Dit onderzoek beperkt zich tot de wisseling van de verantwoordelijke partners.
In Europa gaat men er vanuit dat wisseling van kantoor beter werkt dan partner roulatie.
Bedenk dan wel dat de wetgeving ondernemingen beperkt in het verkrijgen van advies van het accountantskantoor dat de jaarrekeningcontrole uitvoert.
Veel beursgenoteerde ondernemingen nemen daarom een breed palet aan adviesdiensten af van de andere 3 kantoren van de Big Four.
Dat is de reden dat wisseling van accountantskantoor in de praktijk vaak lastig is, omdat de betrokken ondernemingen dan ook al de adviesdiensten moeten gaan wisselen.
Dit nog even los van het feit dat een wisseling van kantoor betekent dat er een compleet nieuwe ploeg moet worden ingewerkt en dat het nog wel even duurt voordat deze op stoom is.

Los van dit alles, toch bijzonder dat deze studie aantoont dat het wisselen van betrokken partner in de praktijk werkt.

dinsdag 18 november 2014

Nederland en belastingontwijking

Volgens een rapport van de Rekenkamer is de fiscale regelgeving in Nederland voor internationale opererende ondernemingen vergelijkbaar met landen als het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Luxemburg.
Dat is een geruststellende conclusie zou je in eerste instantie denken.
Alhoewel, het zijn toch juist deze landen die nu niet bepaald een beste naam hebben als het gaat om belastingontduiking.
Ook niet helemaal geruststellend is de vermelding in het rapport dat de Belastingdienst niet bijhoudt welke totaalbedragen gemoeid zijn met vrijstellingen van dividendbelasting vanwege belastingverdragen, en met rente en royalty's.
Kortom we weten niet echt om hoeveel geld het gaat maar het is wel veel als we het rapport van de Rekenkamer goed doorlezen.
Op pagina 46 van het rapport bijvoorbeeld staat vermeld:
"zowel de ingaande als de uitgaande rente- en royaltystromen zijn toegenomen. De rentestromen zijn ten opzichte van 2003 bijna verdubbeld en de royaltystromen zijn met een factor van ruim 3 toegenomen.
De dividendstromen zijn nog meer gestegen, alleen door het ontbreken van cijfers kan geen vergelijking gemaakt worden met 2003. Wel zijn er jaartotalen beschikbaar voor de inkomende dividenden voor 2004 en 2012. Hieruit blijkt een toename met een factor 5,6. Voor uitgaande dividenden zijn de jaarcijfers voor 2006 en 2011 beschikbaar, waaruit een stijging met een factor 2,1 blijkt."
Volgens het Financieele Dagblad gaat het om enorme bedragen bij de belastingroutes via Nederland.
Zoals uit cijfers van de Nederlandsche Bank blijkt stroomde er in 2013 3924 miljard Euro Nederland in en klotste er 3.936 miljard euro weer uit.
Dat is een gigantisch bedrag en je vraagt je dan af waarom dat zo is?
Wat zoeken die meer dan 14.000 brievenbusfirma's in Nederland?
Het antwoord is eigenlijk heel eenvoudig: ze zoeken mogelijkheden om zo min mogelijk belasting te betalen.
Een andere reden is er niet, ons land is gewoon aantrekkelijk voor multinationals maar ook rijke particulieren om belasting te ontwijken.
Eigenlijk is het gewoon ontduiken, want dat uitstromende geld gaat meestal rechtstreeks naar esoterische belastingparadijzen waar het verdwijnt in een zwart gat om nooit meer op te duiken.

De milde formulering van de Rekenkamer is daarom nogal hypocriet, we doen gewoon mee met de rest als het gaat om het faciliteren van belastingontduiking.
Bovendien is het niet echt leuk om in hetzelfde rijtje te worden genoemd als Zwitserland en Luxemburg die in het verleden meermaals zijn gekapitteld om hun onethische gedrag.
Wie bijvoorbeeld de recente gegevens van Luxgate leest ziet dat ook in Luxemburg bedrijven via dat land massaal de belasting in hun eigen land omzeilen.
We zijn dus in "goed' gezelschap.

Het recente onderzoek van de Europese Commissie naar  het handelen van onze belastingdienst met betrekking tot de verleende financiële voordelen voor het Amerikaanse koffiehuis Starbucks stemt evenmin vrolijk.
In de 47 pagina's tellende brief zegt de Commissie dat Nederland Starbucks eigenlijk staatssteun geeft door de onderneming in de gelegenheid te stellen veel te weinig belasting te betalen.
Wie de moeite neemt om de brief door te nemen zal zich in toenemende mate verbazen over de ingewikkeldheid van de constructies die door de slimme adviseurs van Starbucks bedacht zijn om zo min mogelijk belasting te betalen.
Starbucks betaalde van 2009 tot en met 2013 op een omzet van 613 miljoen en een bedrijfsresultaat van 26 miljoen slecht 1,6 miljoen winstbelasting (dit na aftrek van 19,2 miljoen aan royalty voor het recept van koffiebranden).
Gekker kan ik het ook niet maken.

Zo constateert de Commissie dat Nederland feitelijk 90% te weinig belasting heeft geheven.
Kijk, daar gaat het uiteindelijk om.
Dat is de reden dat al die miljarden vrolijk ons land in en uitstromen.
Dat wij daar ook een beetje aan verdienen is mooi meegenomen.
Maar of het dat allemaal waard is?

Door deze constructies te faciliteren lopen andere landen belastinginkomsten mis, verkrijgen (internationale) ondernemingen een veel te gunstige concurrentiepositie ten opzichte van hun lokale concurrenten. Door die verminderde belastinginkomsten van lokale overheden moet er compensatie plaatsvinden door het hoger belasten van werknemers aldaar.
Kortom, de enige die winnen zijn de belastingontduikers.

vrijdag 31 oktober 2014

Woningcorporaties aan banden gelegd?

Het zal u niet ontgaan zijn dat de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties op 30 oktober 2014 haar rapport "Ver van huis" heeft uitgebracht aan de Tweede Kamer.
Niet verbazingwekkend krijgen alle onderzochte partijen er flink van langs, inclusief de politiek.
Ik zeg bewust, niet verbazingwekkend, omdat alle onderzoeksrapporten en artikelen die ik tot nu toe heb gelezen tot eenzelfde conclusie kwamen. Ook op dit weblog heb ik vaak melding gemaakt van opvallende onderzoeksresultaten (zie bijvoorbeeld hier).
Volgens de commissie is . . 'Het corporatiestelsel ver van huis geraakt en moet fors op de schop'.
Deze conclusie wordt onderbouwd in een omvangrijk eindrapport van 246 pagina's en een aantal deelrapporten. Voor wie dat allemaal te veel vindt is er ook een handige infographic gemaakt waar het rapport en de conclusies in  één oogopslag te vinden zijn.
De commissie concludeert dat woningcorporaties kleiner moeten worden, zich beperken tot hun eigenlijke taak en zich niet meer met commerciële nevenactiviteiten bezighouden. In bloemrijke taal schrijft de commissie in haar voorwoord:
'We zien een stoomschip van een kwart miljard euro, een Maserati als dienstwagen, kolossale grondposities zonder bouwbestemming, aanleg van een tunnelbak, koffers met contanten, het in het kader van de leefbaarheid lenen aan een uitvaartcentrum, adoptie van een aap, een olifantenbeeldenparade, ontwikkeling van koopwoningen in Wallonië, een architect met een honorarium van 14 miljoen euro en een derivatenportefeuille van 23 miljard euro. Woningcorporaties raakten ver van huis.'
Governance bij corporaties
Veel belangrijker dan de conclusies zijn de aangereikte oplossingen. Kort gezegd: heldere grenzen stellen, toezicht verbeteren, geld meer beteugelen en gedrag veranderen. Ook zou er geëxperimenteerd kunnen worden met andere rechtsvormen, zoals een huurderscoöperatie waarin huurders gezamenlijk eigenaar van de corporatie zijn.
Voor het onderdeel "Governance versterken" zijn de aanbevelingen:
  • de minister kan commissarissen wegsturen;
  • er moet een onafhankelijke Woonautoriteit als toezichthouder komen;
  • verplichte prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties
  • huurders krijgen meer zeggenschap.
Woonautoriteit
Een van de belangrijkste aanbevelingen van de commissie is dat er een onafhankelijke Woonautoriteit moet komen met vergaande bevoegdheden op het gebied van het financieel, rechtmatigheids-, governance- en integriteitstoezicht. De commissie vindt het toezicht nu nog te veel versnipperd.
Dat idee is overigens al eens eerder geopperd, in een voorstel van minister Eberhard van der Laan in 2009, maar dat heeft het toen niet gehaald. Of dat deze keer wel lukt is maar de vraag want het staat haaks op een wetsvoorstel van dit kabinet. Dat wil het toezicht bij de minister onderbrengen.

Commissarissen
De commissie vindt dat commissarissen vaak niet onafhankelijk of deskundig genoeg zijn, of een ongezond vertrouwen hebben in de bestuurder. Daarom moet er een geschiktheidstoets komen en een maximale zittingstermijn voor toezichthouders.

Conclusie
Laat ik vooral mijn complimenten aan de commissie geven voor een goed en gedegen rapport met harde conclusies en goede aanbevelingen. Nu moeten deze in de Tweede Kamer nog in concrete actie worden omgezet. Het is uiteindelijk de Kamer die bepaalt of de aanbevelingen ook daadwerkelijk in beleid worden vertaald. Of dat lukt is voor mij de vraag, gezien de afwijkende plannen van het kabinet en de tegenstellingen tussen de twee coalitiepartners.
De tijd zal het leren, maar ik vrees dat we na de debatten nog "verder van huis" zijn. 

vrijdag 17 oktober 2014

Bonuswet financiële instellingen aangenomen in Tweede Kamer

Donderdagavond 16 oktober heeft de Tweede Kamer een meerderheid ingestemd met de bonuswet voor financiële instellingen. Ik heb hier al eerder over geschreven (hier over het negatieve advies van de Raad van State en hier mijn kritiek op het voorstel) en ben beslist geen voorstander van deze wetgeving.
Leidinggevende bij financiële instellingen mogen voortaan vanaf 1 januari 2015 maar 20% van hun vaste salaris aan bonussen ontvangen, ook wordt de vertrekregeling beperkt tot 100% van het jaarsalaris.
Doordat naast de coalitiepartijen PvdA en VVD, ook D66, Christen Unie, Groen Links en het CDA instemden met de wet kan minister Dijsselbloem rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer.
Zoals gebruikelijk zijn er ook een aantal amendementen aangenomen:
  • voortaan moeten financiële instellingen in het jaarverslag opnemen wat de totale som is van de variabele beloningen die ze willen uitkeren;
  • het bonuswet wordt ook van toepassing op het senior management van staatsgesteunde banken;
  • beheerst beloningsbeleid moet een "wegingsfactor" zijn bij het inkopen van financiële adviezen en diensten. Als Nederland bijvoorbeeld een buitenlandse bank wil inhuren voor adviezen, denk aan de beursgang ABN Amro, moet er bij die bank worden aangedrongen op een beleid van beheerste variabele beloningen.
U kunt natuurlijk alle details lezen op de website Overheid.nl op dossiernummer 32512.
Ik geef nog een korte samenvatting van mijn kritiek:
  • Nederland loop volledig uit de pas met de rest van Europa met een percentage van 20%. Europa wil 100%.
  • Nederland loop eveneens uit de pas met Europa door de bonuswet voor de hele financiële sector te laten gelden. Europa wil dat alleen de banken er onder vallen.
Ik ben benieuwd of de Eerste Kamer inderdaad zo makkelijk akkoord zal gaan, mede gezien het negatieve advies van de Raad van State.

donderdag 16 oktober 2014

Analyse ontspoord leiderschap bij 6 woningcorporaties

In augustus van dit jaar publiceerden Leo Gerrichhauzen, Vincent Gruis, Rik Koolma en Jan van der Schaar, een artikel in het tijdschrift TPC voor public governance audit & control.
De titel luidt "Van lef en lof naar schade en schande: een analyse naar ontspoord leiderschap bij zes corporaties."
Het is een interessante publicatie, waarbij de rol van interne governance, het externe instituties, en escalerende elementen in de omgeving worden betrokken, evenals de persoonlijkheid en bestuursstijl van de bestuurders en de rol van volgers.
Voor de analyse wordt een benadering gehanteerd die ontleend is aan werk van Mulvey & Padilla.



Externe instituties: dit bevat de media die invloed hebben op het gedrag van leiders, de deskundigen in de sector die bijdragen aan de meningsvorm in het veld en het externe toezicht dat al of niet effectief kan zijn.

Interne governance zoals interne toezichtsraden zijn de eerste verdedigingslinie tegen schadelijk gedrag van bestuurders. De beloningssystematiek is eveneens een factor die het gedrag van bestuurders beïnvloedt. Interne governance omvat ook de monitoringsstructuur in de vorm van planning & control, administratieve organisatie en interne controle waarin leemten en gebreken kunnen zitten.
Escalerende omgevingsfactoren. De omgeving beïnvloedt het gedrag van leiders en kan falen in de hand werken. Als de opgave van organisaties in een sector complex is, bijvoorbeeld door meervoudige doelstellingen, dan zijn prestaties van bestuurders volgens de onderzoekers slecht waar te nemen en te beoordelen. Als de dynamiek in de sector erg hoog of erg laag is, is de kans op schadelijk gedrag van de leiders ook groter. Dynamiek kan leiden tot fusies en overnames waardoor nieuw machtsposities ontstaan. Gebrek aan dynamiek kan bestuurders er toe brengen nieuwe uitdagingen te zoeken. De perceptie van dreiging, zoals bijvoorbeeld twijfel over de toekomstige markt kan leiders ongelimiteerde ruimte geven voor nieuwe activiteiten. De culturele waarden in een sector kunnen eveneens bijdragen aan schadelijk gedrag. Allereerst kunnen de opvattingen in de sector over wenselijk gedrag en succes zo opschuiven dat ze niet meer te rijmen zijn met morele opvattingen bij het publiek. Ten tweede kunnen leiders aan de cultureel waarden rechtvaardiging ontlenen voor hun gedrag.

Ontspoord leiderschap heeft volgens de onderzoekers een voortraject:
 " . . waarin foute beslissingen nog te herstellen zouden zijn als de informatie over risico’s en winstgevendheid goed ontsloten en gepresenteerd zouden worden. Bestuurders kunnen hun persoonlijke projecten echter afschermen en zich persoonlijk onmisbaar maken voor een goede afloop waardoor toezichthouders ze koste wat het kost in functie willen houden. Bestuurders kunnen dan betrokken raken in een escalatie van schadelijke beslissingen ter zelfrechtvaardiging van hun aanvankelijke beslissing om in een project te investeren. Charismatische leiders kunnen daarbij  eenstemmigheid creëren en tegenspraak te elimineren, desnoods ten koste van een ineenstorting van de organisatie."

Gedrag van volgers ondersteunt de processen die tot ontsporing van leiders leiden. Volgers zorgen bijvoorbeeld . . . "voor een voortijdige bevestiging van succes en werken falen in de hand bij taken die nog niet volledig beheerst worden. Volgers dwingen eventuele tegensprekers vaak in de zelfbeschadigende rol van klokkenluider."

Destructieve gevolgen van ontspoord leiderschap kunnen o.a. betrekking hebben op financiële schade en fraude als gevolg van wanbeleid.

Het zijn deze factoren die door de auteurs worden gebruikt voor de beschrijving van zes casussen van verondersteld ontspoord leiderschap bij bij woningcorporaties Woonbron, Rentree, Rochdale, St. Servatius, WSG en Laurentius.

Conclusie van de onderzoekers
Niet verrassend concluderen de onderzoekers dat ontspoord leiderschap niet alleen de schuld is van de bestuurder, maar te wijten is aan een complex van factoren. Ik geef een korte samenvatting:
  • de bestuurder bleek in alle casussen veel ruimte te hebben gekregen;
  • vanuit de organisatie kwam geen afdoende correctie;
  • de toezichtsraad boog in de meeste gevallen mee;
  • de omgeving van de corporatie (gemeente, belanghouders) koppelde vaak mee vanwege het belang dat deze had bij de ongewone of te omvangrijke investeringen van de corporaties;
  • de taakopvatting en managementstijl van de bestuurder lijkt van grote invloed op het risico van falen. Opvallend is toch de vrij autoritaire bestuursstijl van veel van de bestuurders, of dit nu komt door charisma, eigengereid en machtsbelust gedrag of ontbreken van tegenkracht.
  • de retoriek van verzelfstandiging en maatschappelijk ondernemerschap die na de brutering opgeld deed lijk een vrijbrief voor het opzoeken en verleggen van door de overheid gestelde grenzen;
  • op ondernemende wijze de taak te verbreden naar onbekend terrein, zonder zorg voor een goede interne governance (projectontwikkeling blijkt in dit kader een bijzondere risicofactor)
  • de rol van de externe toezichthouders is niet eenduidig. Vanaf het moment dat de problemen manifest werden grepen ze in, maar het voorafgaande traject is lastig te reconstrueren.
Naschrift
Ook al zijn de conclusies niet echt verrassend, dit is wat mij betreft beslist een leerzaam artikel, juist vanwege de verschillende invalshoeken waarmee gekeken wordt naar het falen bij onderzochte woningcorporaties. De gevolgde systematiek geeft ook de mogelijkheid om scherp te krijgen wat er nu mis is gegaan. De tabel 2 met een overzicht van de casussen geeft op een enkel A-4 de mogelijkheid tot onderlinge vergelijking van de cases op de eerder genoemde onderdelen van het analyse raamwerk.

Referentie:Mulvey, P. W., & Padilla, A. (2010). The Environment of Destructive Leadership. In B. Schyns, & T. Hansbrough, When Leadership Goes Wrong - Destructive Leadership, Mistakes and Ethical Failures (pp. 49-72). Charlotte NC: Information Age Publishing Inc.

zondag 12 oktober 2014

Trefwoorden

Op veler verzoek ben ik begonnen met het aanbrengen van trefwoorden bij elke bijdrage op dit weblog.
Bij Blogger staan de trefwoorden onderaan elke bijdrage met als kopje "Labels".
De komende dagen zullen alle bijdragen (nieuw en oud) op dit weblog worden voorzien van trefwoorden.
Dat maakt de inhoud makkelijker toegankelijk omdat met een enkele druk op de knop alle artikelen over hetzelfde onderwerp zichtbaar worden.
Overigens kunt u natuurlijk ook nog steeds gebruik blijven maken van de zoekfunctie van Blogger onder het kopje "Zoeken in deze blog".

vrijdag 10 oktober 2014

Governance bij coöperaties: de Co-op case

In ons vakgebied hoor ik nogal eens de mening dat vanuit de optiek van behoorlijk ondernemingsbestuur de coöperatie de beste governance-structuur is, zeker in vergelijking met een beursgenoteerde vennootschap.
Een coöperatie heeft immers trouwe en betrokken leden i.p.v. anonieme en afstandelijke beleggers die een aandeel alleen maar houden voor gewin op de korte termijn.
Enige nuance past daar echter wel bij, naar mijn mening, deze vermeende superioriteit is niet altijd gegarandeerd en niet altijd vanzelfsprekend.
Een interessant voorbeeld van hoe het ook bij een coöperatie mis kan gaan is het verval van de Co-operative Group in het Verenigd Koninkrijk.
Een diepgaand onderzoeksrapport van Lord Myners schetst in detail wat de governance problemen waren.

De Co-operative Group
Het betreft hier een grote coöperatie met meer dan 90.000 medewerkers die o.a. werkzaam zijn in de levensmiddelenbranche (2800 winkels), verzekeringen en bankwezen.
In 2013 was het met de coöperatie bijna afgelopen door de catastrofale verliezen bij de Co-operative Bank en een kapitaaltekort van 1.5 miljard pond.
Uiteindelijk leed de corporatie een verlies van 2.5 miljard pond in 2013 (in 2012 was dit een verlies van 529 miljoen pond).
Deze massale verliezen brachten de organisatie op de rand van de afgrond.
De oorzaken waren overigens niet verbazingwekkend: slechte leiding en onvoldoende toezicht. Een mantra die we vaker tegenkomen als ondernemingen of organisaties in de problemen komen.

Dit was wel reden voor de Board om aan Lord Myners te vragen wat er gedaan kon worden, vooral gericht op de governance structuur, omdat deze als hoofdoorzaak wordt gezien voor alle ellende.

Governance structuur
Wat het omvangrijke rapport van Myners zo interessant maakt is zijn belangrijkste conclusie: het hele verkiezingssysteem waardoor leden hun macht kunnen uitoefenen moet op de helling (pag. 11).
Dat roept de vraag op hoe je een governance-structuur ontwerpt voor een dergelijke grote coöperatie, in Myners eigen woorden:
"This conclusion has raised a further crucial consideration: how to design a new governance framework for the Group that fully respects the distinctive characteristics of the co-operative ownership model, its core values and underlying principles while simultaneously addressing the need to put in place a Group Board with the requisite skills and experience to achieve the high performance essential for success in the intensely competitive markets, such as food retailing, which form a large part of the Group’s core business activities."
Om te beginnen is de huidige governance-structuur zeer complex en valt deze te betitelen als nogal Byzantijns.

Aan de top functioneert een Board met 20 leden, daaronder  7 regio's en 48 "area committees" en 127 Independent Society Members, helemaal onder in de piramide bevinden zich tenslotte de 8.1 miljoen leden.

De Board
De raad van bestuur heeft taken en verantwoordelijkheden die vergelijkbaar zijn met die van rvb bij commerciële ondernemingen.
Opvallend is de omvang van de Board (20 leden) wat de besluitvorming al bij voorbaat moeilijk maakt.
Opvallend is ook de samenstelling die er op is gericht recht te doen aan de samenstelling van het ledenbestand. De Regional Directors zijn aangesteld om de regio's te vertegenwoordigen, de corporate directors vertegenwoordigen de Independent Society Members (ook individuele coöperaties zijn bij Co-op lid). IPNED is een afkorting van een onafhankelijk professionele non-executive director, ofwel in ons systeem een niet uitvoerend bestuurder die van buiten de organisatie komt.
Ook opvallend is dat er geen management zitting heeft in de Board, ofwel de Board bestaat alleen uit leden van de coöperatie en enkel buitenstaanders.
De zwakte van dit systeem is dat de Board-leden gekozen worden voor drie jaar door de (achterliggende) organen die zij vertegenwoordigen en voor wiens belangen zij dienen  op te komen. Er worden overigens geen eisen gesteld aan de competenties van de aspirant Board-leden.
Myners definieert hen dan ook fijntjes als leken op het gebied van bestuur.

Verkiezingshiërarchie
Elk van de regio's heeft zijn eigen bestuursorgaan (regional board) bestaande uit 12 tot 15 leden, met daaronder de lokale comités (area committees) met veelal 10 tot 12 leden. De Regional Committees worden geacht de belangen van de individuele leden te vertegenwoordigen. Al met al een complexe structuur bestaande uit ongeveer 600 personen op niveau van de Area.
Alleen de leden van de Area Committees mogen kandidaten voordragen voor de Regional Board en leden van de Board worden gekozen vanuit de Regional Board.
Op de jaarlijkse leden vergadering worden de voorgedragen Board-leden benoemd

Leden
De leden van Co-op hebben weinig rechten en dat geldt zeker voor het principe dat alle leden dezelfde stemrechten zouden moeten hebben.
  • Individuele leden mogen niet op de jaarvergadering komen en hebben daar ook geen stemrecht;
  • zij worden op de algemene ledenvergadering vertegenwoordigd door delegaties van de Regio's;
  • Individuele leden kunnen alleen stemmen voor leden van een Area committee;
  • Individuele leden hebben geen goedkeuringsrecht bij belangrijke overnames of verkopen.
In de praktijk stemt overigens maar een klein aantal van de leden: slechts 2.7 miljoen van de 8.1 miljoen leden.

Kritiek
Myners ziet als grootste probleem dat er te veel macht bij de Regional Committees is belegd. Hij typeert dat als "power without responsibility." Dat komt vooral door de eis dat leden van de Board tegelijkertijd ook lid van een Regional Board of Area Committee zijn. Dat betekent dat deze jaarlijks met de druk van herverkiezing te maken hebben, door leden in de lokale structuur die niet of nauwelijks ervaring of interesse hebben in commerciële beslissingen.
Dat alles resulteert uiteindelijk in de benoeming van leden van de Board die hier totaal niet geschikt voor zijn qua competenties en ervaring.
Samengevat ziet Myners drie grote tekortkomingen (pag. 53):
  • Een Board die niet functioneert zoals te zien is uit het onvermogen om een grote onderneming te leiden die in zeer concurrerende markt functioneert;
  • een ongeloofwaardig verkiezingssysteem, waardoor leden in de Board werden benoemd zonder de noodzakelijke kwalificaties en ervaring. Dit systeem leidde eveneens tot gedeelde loyaliteit in de Board (centraal vs. lokaal), gaf een kleine groep (lees: Regional Boards) macht en leidde tot aanzienlijk hogere besluitvormingskosten.
  • Losse band met de leden, waardoor er sprake is van een democratisch tekort. Gewone leden hebben maar zwakke constitutionele rechten en maar zeer beperkte invloed op de koers van de coöperatie.
op basis daarvan beveelt hij drie zaken aan:
  • In de Board komen voortaan alleen uitvoerende en niet-uitvoerende leden met voldoende commerciële expertise. Niet uitvoerende bestuurders zijn onafhankelijke leden en worden door alle leden gekozen. Voor alle duidelijkheid: deze leden van de Board komen niet meer voort uit de Regional Boards of de Area Committees.
  • Er komt een nieuwe Nationale Ledenraad waar de leden actief aan kunnen deelnemen en die een adviesgevende taak heeft aan de Board. In deze raad van 50 leden nemen leden en 10 werknemers zitting. Hiermee worden de Regional boards afgeschaft.
  • Leden krijgen meer rechten.
Conclusie
Het 183 pagina's tellende rapport is boeiende kost omdat het diepgaand laat zien dat ook een "ideaalmodel' als de coöperatie met knellende problemen te maken kan krijgen.
In dat licht bezien zijn de aanbevelingen van Myners interessant omdat ze laten zien hoe je in deze tijd bij een grote coöperatie toch de leden kunt betrekken en tegelijkertijd bereiken dat de machtsstructuur niet verkalkt.
Misschien wel de kernconclusie uit deze analyse is dat de Board van de Group geen uitvoerende bestuurders bevat. De Board bestaat alleen maar uit (leken) leden.
De uitvoerende bestuurders zitten in de "The Executive" en zijn nevengeschikt aan de Board van de Group."
Niet-uitvoerende bestuurders in de Board hebben macht zonder verantwoordelijkheid. De tegenhanger is dat de uitvoerende bestuurders weliswaar verantwoordelijk zijn maar geen macht hebben. Hoe je in zo'n situatie tot behoorlijk bestuur kunt komen is een raadsel.

Voor de volledigheid: ook de bekende Engelse econoom John Kay heeft gereflecteerd op de situatie bij Co-op. Een mooie column die ik van harte kan aanbevelen.

Naschrift: Inmiddels heeft de Co-op nieuwe statuten, een document van 82 pagina's, waarin de adviezen van Myners deels zijn opgevolgd. Zo blijven er toch drie door de leden benoemde  boardmembers in de board volgens de Financial Times en dat is tegen het advies van Myners.
Ook dat is interessante stof, maar daarover schrijf ik mogelijk later nog eens.

Eveneens interessant is het om eens te kijken naar de governance-structuur van onze grote Nederlandse coöperaties zoals de Rabobank en Campina en de mogelijke problemen daarin.
Maar ook dat doe ik mogelijk later eens.

vrijdag 26 september 2014

KPN schaft voortrekken vrouwen af?

Een dag na mijn vorige weblog staat er een opvallend bericht in de media: vrouwen worden bij KPN voor hoge functies niet langer voorgetrokken. Het voorrangsbeleid heeft te veel ongewenste bijeffecten.
Dat blijkt uit een interview met Jasper Rynders, de programmadirecteur "social return, inclusion and diversity' van KPN in een interview met onlinemagazine Intermediair.
KPN heeft volgens Rynders .de 'eendimensionale focus op de vrouwenagenda' losgelaten en richt zich bij het diversiteitsbeleid nu ook op andere groepen die wel wat steun kunnen gebruiken, zoals allochtonen, mensen met een arbeidsbeperking of een 'andere seksuele voorkeur'.
    Het gerichte vrouwenbeleid heeft slechts voor een deel de veranderingen gebracht die we beoogden, zo zegt Rynders.
    Het volgende citaat is nogal opvallend:
    'We moesten de afgelopen jaren putten uit een beperkte groep vrouwen aangezien alle grote bedrijven in dezelfde vijver vissen. Uiteindelijk zie je vooral blanke, hoger opgeleide vrouwen, tussen de 40 en 50 jaar oud met dezelfde sociale achtergrond binnenkomen. Een aantal leek in gedrag en capaciteit erg op de mannen die er al zaten, inclusief hun tekortkomingen.'
    De focus op vrouwen heeft geleid tot  . . "een volledige veronachtzaming  van de hogeropgeleide multiculturele man.

    Zoals ik ook betoogde gaat het bij diversiteit om meer dan de verhouding man-vrouw, zoals dus nu ook KPN duidelijk stelt.

    Nog dezelfde dag komt topman Blok terug op deze uitspraak en zegt dat de raad van bestuur nooit een besluit heeft genomen over afschaffing van een vrouwenquotum. ""Het wordt ook niet erkend door de raad van bestuur", aldus Blok op een buitengewone aandeelhoudersvergadering vanochtend.
    Hij is erg ongelukkig over de commotie die is ontstaan naar aanleiding van het interview van de Rynders.
    Op de website van BNR valt te lezen dat hij aangeeft  . . "dat KPN de diversiteit in het management tegenwoordig ook probeert te vergroten met bijvoorbeeld meer allochtone en homoseksuele mannen en vrouwen."

    Wat er ook van waar is, het lijkt erin ieder geval op dat Rynders wordt teruggefloten door zijn baas, maar ook dat KPN het diversiteitsbeleid toch anders invult.

    donderdag 25 september 2014

    Meer diversiteit in de top: willen is kunnen?


    Recent zijn de resultaten van de bedrijvenmonitor Wet bestuur en toezicht 2013 gepubliceerd. In deze wet werd bepaald dat de ongeveer 4900 grote vennootschappen moeten streven naar minstens 30% vrouwen in hun raad van bestuur (rvb) en de raad van commissarissen (pvc), zie artikel 166 boek 2 BW).

    De uitkomsten vallen tegen
    De monitoringscommissie is nogal teleurgesteld in de uitkomsten.
    Voorzitter Gerdi Verbeet zegt daarover in het persbericht:
    “Het is goed om te zien dat het aandeel vrouwen in de raden van bestuur en raden van commissarissen is toegenomen. Maar we moeten wel realistisch blijven: in dit tempo duurt het nog tot 2028 voordat de rvb en rvc voor ten minste 30% uit vrouwen bestaat.” 
    Ook de verantwoordelijke minister Jet Bussemaker is teleurgesteld. In een interview in het Financieele Dagblad van 12 september 2014 merkt ze op dat:
     . . “”deze cijfers stralen geen gevoel van urgentie uit. Niet alleen omdat het percentage amper is gestegen sinds 2013, maar omdat rond de 60% van de vennootschappen geen verantwoording aflegt in het jaarverslag over de reden waarom het niet is gelukt hun rvc en rvb uit 30% vrouwen te laten bestaan. Daartoe zijn ze wel wettelijk verplicht. Nederland slaat nu al internationaal een modderfiguur. Het Verenigd Koninkrijk heeft ons nu ingehaald.” 
     Dat kan volgens haar niet liggen aan het feit dat er misschien te weinig geschikte vrouwen zijn. In datzelfde interview zegt de minister op een vraag hierover:
    “Zeker, net onder de laag van rvb en rvc zit een enorme kweekvijver aan vrouwelijk talent. Maar mensen benoemen nu eenmaal eerder mensen die op henzelf lijken. Ik heb zelf een hele lijst geschikte vrouwen die zo in een rvb of rvc kunnen en zal die Hans de Boer sturen. Als hij dan op een receptie over vacatures hoort, heeft hij de namen zo paraat!”
    Tot zover wat aanhalingen uit de publiciteit. Voor mij is echter de grote vraag: hoe zit het nu echt?

    Talent naar de Top?
    Alhoewel het om de toetsing van de naleving van een wettelijke bepaling gaat heet de monitoringcommissie merkwaardigerwijs "De Commissie Monitoring Talent naar de Top".
    Vreemd, omdat het oorspronkelijke amendement voor de wet helemaal niet spreekt over het bevorderen van talent aan de top, maar nadrukkelijk wel over meer vrouwen in de rvb en rvc.
    Er wordt op de website van de commissie wel gesteld dat de commissie onafhankelijk is, maar de commissie opereert wel degelijk onder de vlag van de stichting Talent naar de Top.
    Of het onderbrengen van een monitoringcommissie bij een belangenorganisatie de onafhankelijkheid bevordert waag ik te betwijfelen.
    Ook de website spreekt nadrukkelijk over "Bedrijvenmonitor Talent naar de Top."
    Het lijkt mij geen goede zaak dat men de toetsing van de naleving van de wet op een manier inkleurt die de wetgever nooit bedoeld kan hebben, maar wel dienstig is aan de belangen van een specifiek initiatief.
    Tenslotte is het nogal bedenkelijk dat de toetsing van de naleving van een wettelijke bepaling wordt uitgevoerd door een commissie binnen een stichting van belanghebbenden.
    Mevrouw Bussemaker had daar wel eens beter over moeten nadenken toen zij deze commissie instelde.

    Modderfiguur?
    Zoals de bedrijvenmonitor laat zien is het aandeel van vrouwen in de raad van commissarissen 11,2%. Voor de raad van bestuur is dat 8,9%.
    Internationaal gezien slaan wij volgens minister Bussemaker een "modderfiguur" en denkt ze uiteindelijk aan een vrouwenquotum
    Dat gebruik van de benaming "modderfiguur" is echter wel een beetje overdreven. Volgens “Women onboards’ is dat percentage in het Verenigd Koninkrijk  21.8% procent voor commissarissen en 5.8% voor raden van bestuur. Daarbij gelden die cijfers alleen maar voor de top-100 beursgenoteerde bedrijven en dat vertekent het beeld omdat juist bij beursgenoteerde bedrijven de percentages hoger liggen dan bij niet beursgenoteerde bedrijven.
    In Amerika ligt het percentage op 16%, maar daar wordt geen onderscheid gemaakt tussen commissarissen en bestuurders.
    We liggen 1 jaar na het in werking treden van de wet helemaal niet zo veel achter, laat staan dat dit de benaming modderfiguur verdient.
    Het is allemaal wat populistisch wat beide dames beweren en bovendien onjuist.

    Deze wet deugt niet
    Ik heb op eerdere weblogs al eens geschreven over dit merkwaardige amendement in de Wet Bestuur en Toezicht (hier en hier).
    U moet dat allemaal maar eens rustig nalezen, ik ga mijn argumenten in dit weblog niet allemaal herhalen. Ik citeer mijn conclusie:
    "Ik heb dit amendement altijd onzin heb gevonden. De motivering deugt niet want er is mij geen internationaal onderzoek bekend dat de stelling bewijst dat een eenzijdige samenstelling leidt tot slechtere financiële resultaten. Tevens zie ik niet in waarom vanuit emancipatoire overwegingen een wettelijke dwingende regeling tot stand gebracht moet worden. Verder heb ik geen enkel idee waar die 30% nu vandaan komt en wat daar de onderbouwing van is. Tenslotte zie ik niet waarom de men veel verder gaat dan de corporate governance code en bovendien de maatregel verplicht stelt voor alle vennootschappen en niet alleen de beursgenoteerde."
    Je kunt dan wel stellen dat men verplicht is de wet na te leven, maar als die hele wet op drijfzand is gebouwd wordt dat wel heel moeilijk.
    Als je bovendien een onjuiste wet gaat toetsen op naleving in de praktijk weet je eigenlijk al van te voren wat de uitkomst zal zijn.
    Laat ik ook eens populistisch redeneren: als je per wet invoert dat water voortaan kookt bij 80 graden en je gaat dat vervolgens toetsen moet je niet raar opkijken als dat in de praktijk niet werkt.
    Dan kun je druk wel opvoeren (met een quota misschien?) maar de uitkomst zal dezelfde blijven.
    Wettelijke onzin werkt niet.

    Nu kunt u wel denken dat ik me onnodig druk maak, het komt ongetwijfeld goed zult u wel denken.
    Maar deze wet is niet alleen dom maar ook gevaarlijk.
    Stelt u zich eens voor dat men in Den Haag besluit dat met ingang van 1 januari 2015 alle piloten in de cabine van een vliegtuig voor tenminste 30% uit mannen en voor ten minste 30% uit vrouwen moet bestaan.
    Zou u dan nog rustig in een vliegtuig stappen?
     Men eist dat echter wel voor het bestuur van een groot deel van het bedrijfsleven, de motor van onze economie.

    Waar een wil is, is een weg?
    Ook deze ondertitel van het eindrapport is van een ongekende knulligheid.
    Men suggereert dat het bedrijfsleven niet wil of, erger nog, dat men makkelijk aan de wet kan voldoen als men dat maar zou willen.
    Ik betwijfel dat in hoge mate.

    Als we naar de bezetting van commissarissen kijken hoor ik uit het veld dat het helemaal niet meevalt om goede commissarissen te vinden, laat staan vrouwelijke.
    Als men bewust op zoek gaat naar gekwalificeerde vrouwen dan komt men toch al snel uit op een kleine groep. Laten we de feiten maar accepteren, er is naast het "oude jongens netwerk" ook sprake van een "oud meisjes netwerk."
    Voor ervaren gekwalificeerde bestuurders is er hetzelfde probleem.
    Ik zou dat lijstje van Bussemaker wel eens willen zien, vooral vanuit de optiek of deze dames inderdaad gekwalificeerd zijn om aan een specifieke onderneming leiding te geven.
    Er zullen ongetwijfeld genoeg dames zijn die denken dat ze rijp zijn voor een topfunctie. Als ze dat echter in de praktijk ook waren, denk ik dat ze allang aan de bak waren gekomen.
    Het is dan ook wat goedkoop om het bedrijfsleven van onwil te beschuldigen.

    Conclusie
    Meer diversiteit in de board is denk ik een helaas een onderwerp geworden voor de politiek, waarvan men denkt dat er in de publieke opinie goed mee valt te scoren.

    Diversiteit is echter veel meer dan alleen de man/vrouw problematiek.
    Het gaat om diversiteit in ervaring, kennis, achtergrond, ras, geslacht, geloofsovertuiging, seksuele geaardheid enz. Om de discussie te vernauwen tot alleen geslacht is een veel te eenzijdige benadering.
    Om dan bovendien nog verplichte percentages te stellen is echt een brug te ver.
    Dat die alleen betrekking hebben op het bestuur en commissarissen van vennootschappen getuigt ook van het kiezen van een makkelijk doelwit.
    Een suggestie voor Den Haag: er zijn nog veel meer  doelen voor diversiteit te bedenken.
    Zomaar een suggestie: van alle onderwijzers op de basisscholen is slechts 18% man.
    Wordt het niet eens tijd voor een nieuwe wet om meer diversiteit in het onderwijs te bevorderen?