vrijdag 13 januari 2017

Wetsvoorstel bevoegdheden ondernemingsraad bij (top)beloningen bestuurders

Op 16 juni 2016 heeft Minister Asscher een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) met betrekking tot beloningen van bestuurders.
Als de wet (dossier 34494) wordt aangenomen, dan worden grote ondernemingen (>100 werknemers) verplicht ten minste eenmaal per jaar in overleg te gaan met de OR over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaarden binnen de onderneming, inclusief die van het bestuur. Ook moet de jaarlijkse ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden met de OR worden besproken.

Inhoud
Het wetsvoorstel schrijft voor dat een ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin ten minste 100 personen werkzaam zijn, ten minste eenmaal per jaar met de OR verplicht  in overleg moet gaan over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken van het personeel en bestuurders. Daarbij moet ook worden gekeken naar de ontwikkelingen daarin ten opzichte van het voorgaande jaar. 
Op dit moment is het door een afgeslankte versie van de Wet Harrewijn zo geregeld dat een ondernemer ten minste één keer per jaar de OR moet voorzien van schriftelijke informatie over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken van het personeel en het bestuur, alsmede over de vergoedingen die aan toezichthouders worden verstrekt (art. 31d lid 2 WOR).
De OR kan de arbeidsvoorwaarden, inclusief beloningen, van het personeel en het bestuur dan zelf op de agenda zetten. Met de wetswijziging van Asscher hoeft de OR dat laatste niet meer te doen – de ondernemer is dan verplicht de arbeidsvoorwaarden van het personeel en het bestuur (en de ontwikkeling daarvan) in de OR-vergaderingen te bespreken, onafhankelijk van de vraag of de OR dat punt heeft laten agenderen.

Aanleiding
De minister constateert in de Memorie van Toelichting allereerst de grote maatschappelijke en politieke onvrede over als onevenredig ervaren stijgingen van de beloningen van bestuurders, daarbij wijzend op gevallen waarin werknemers met een ‘nullijn’ of slechts een beperkte salarisverhoging werden geconfronteerd. De regering vindt dat de ontwikkeling van evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen gediend is met meer openheid. De steeds terugkerende maatschappelijke discussie is dan ook voor de regering aanleiding om de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) bij grote ondernemingen uit te breiden en scherper vast te leggen.
 Bovendien zouden bestuurdersbeloningen vooral gebaseerd zijn op de omvang van de onderneming, de winstgevendheid en de aandelenkoers, terwijl de maatschappelijke discussie een grotere rol zou eisen voor duurzaamheid als beloningscriterium. Met deze wetswijziging wil de regering het bewustzijn en de discussie binnen ondernemingen over dit onderwerp stimuleren.
Ten tweede stelt de Minister dat OR-leden vanwege de hiërarchische verhouding over het algemeen een drempel zouden ervaren om bestuurdersbeloningen op eigen initiatief aan te kaarten binnen overlegvergaderingen. Vandaar dat het wetsvoorstel een verplichting bevat het gesprek met elkaar aan te gaan. 

Kritiek van Raad van State
De Raad heeft op drie punten kritiek geuit op het wetsvoorstel.
Ten eerste zou onvoldoende duidelijk zijn wat precies onevenwichtige en onevenredige beloningsverschillen zouden zijn en in hoeverre beloningsverschillen in de praktijk schadelijk zouden zijn voor arbeidsverhoudingen. De Raad stelt:
"Een wettelijke regeling in dit verband vereist echter dat de aard en omvang van het probleem helder zijn zodat de betreffende wettelijke regeling effectief kan zijn. Uit de toelichting blijkt niet wat onder onevenwichtige en onevenredige beloningsverschillen wordt verstaan. De toelichting gaat eveneens voorbij aan de vraag op welke wijze en in welke mate in de praktijk arbeidsverhoudingen daadwerkelijk worden geschaad door beloningsverschillen. Doordat de toelichting geen aandacht besteedt aan bovengenoemde punten, wordt onvoldoende duidelijk wat de aard en de omvang van het probleem is waarvoor het voorstel een oplossing wil bieden." 
Ten tweede zouden ondernemers onder de huidige wetgeving al verplicht zijn om beloningen te bespreken tijdens OR-vergaderingen (conform art. 31d, eerste lid, WOR). Daarnaast is thans reeds bepaald dat ook de jaarrekening wordt verstrekt “mede ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming”. De jaarrekening bevat gegevens over de beloning van de individuele bestuurders in het afgelopen jaar.
De Raad merkt op:
"Nu de wet thans reeds op twee wijzen voorziet in de verplichting om in de overlegvergadering de arbeidsvoorwaarden te bespreken, rijst de vraag waarom deze bepalingen onvoldoende waarborg daarvoor vormen, en zo dit het geval is, waarom een derde, vrijwel identieke bepaling deze situatie zou wijzigen." 
Ten derde vraagt de Raad van State zich af of OR-leden met deze wetswijziging eerder geneigd zullen zijn bestuurdersbeloningen ter sprake te brengen. Ik citeer:
"De vooronderstelling die aan het voorstel ten grondslag lijkt te liggen, is dat wanneer de verplichting bestaat om de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaarden aan de orde te stellen, voor de or de hiërarchische verhoudingen niet langer belemmerend zullen zijn om dit te doen.
De Raad merkt op dat indien hiërarchische verhoudingen in ondernemingen er thans aan in de weg staan om verschillen in arbeidsvoorwaarden aan de orde te stellen, het weinig aannemelijk is dat de in het wetsvoorstel voorgestelde maatregel dit zal veranderen. Daarnaast zou een ongewenst neveneffect kunnen zijn, dat indien de beloningsverschillen niet door de or ter discussie worden gesteld, dit later onbedoeld zou kunnen worden uitgelegd als aanvaarding door de or van voorkomende beloningsverschillen."
De Raad van State signaleert dat de wet zelfs de “false sense of security” met zich kan brengen dat bestuurdersbeloningen in orde zijn omdat de OR er niets over heeft gezegd tijdens de overlegvergadering.
De conclusie van de Raad is dan ook niet verrassend:
"Op basis van deze argumenten zijn de aard en de omvang van het probleem, de toegevoegde waarde en de effectiviteit van het voorstel vooralsnog niet duidelijk. De Raad adviseert van het voorstel af te zien."
Ondanks het advies van de Raad van State heeft de Minister het wetsvoorstel toch ingediend bij de Tweede Kamer. In zijn reactie op het advies wijst de Minister onder meer op een door de Stichting MNO verricht onderzoek waaruit blijkt dat bij slechts 1/5 van de ondernemingen ook daadwerkelijk discussie over de arbeidsvoorwaarden plaatsvindt met het bestuur. De Minister ontkent verder niet dat uit de huidige wetgeving al een overlegverplichting zou voortvloeien, zoals door de Raad van State gesteld, maar wenst deze overlegverplichting met deze wetswijziging steviger tot uitdrukking te brengen en ziet dit als een stap in het proces van bewustwording over deze materie.

Commentaar
Ik zie nog steeds niet goed in waarom de minister blijft trekken aan een wetsvoorstel dat volgens de Raad van State niet echt iets toevoegt. Het valt bovendien te betwijfelen of de beoogde meningsvorming tussen bestuur en OR tot iets gaat leiden. Bij grotere ondernemingen is de bevoegdheid om beloningen toe te kennen doorgaans gedelegeerd aan de Raad van Commissarissen. Dat betekent dat de OR een andere gesprekspartner zou moeten hebben dan het bestuur als het gaat over de hoogte van de bestuurdersbeloningen. Wat dit betreft ligt het meer voor de hand het aan de OR toegekende spreekrecht (art. 2:135 lid 2 BW) met betrekking tot het beloningsbeleid van het bestuur zodanig te wijzigen dat het de individuele bestuurdersbeloningen betreft.
Wat mij betreft is het allemaal weer een typisch oorbeeld van kwakzalverwetgeving.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten